Op 15 oktober verscheen er in De Standaard een uitgebreid essay van politicoloog Kris Deschouwer (VUB) onder de titel De truc met het volk.
Deschouwer vangt aan met het linken van 'populisme' met 'volkssoevereiniteit': 'De populistische visie op democratie lijkt de wind in de zeilen te hebben. Maar het idee dat 'het volk' soeverein moet zijn of kunnen zijn, is heel bedenkelijk.'
Dat is op zijn zachtst gezegd intellectueel oneerlijk, maar even later komt de achterliggende aap al uit de mouw. Er wordt immers gesteld dat populisme – en volgens de auteur dus ook het idee van volkssoevereiniteit – een visie is 'die met verve uitgedragen wordt door één welbepaalde politieke familie'. Men probeert dus het concept van volkssoevereiniteit in diskrediet te brengen door het te linken aan extreemrechts, wat een zuivere drogreden (de bad company fallacy) is. Als enige verantwoording voor die link wordt gesteld dat 'populisme […] de bevolking idealiter [ziet] als één homogeen geheel'. 'Alleen als het homogeen is, kan het volk immers ook echt soeverein zijn.' De eis tot homogeniteit in een democratie is al vroeger gesteld en heeft inderdaad duidelijk extreemrechtse connecties. Zo schreef de Duitse rechtstheoreticus Carl Schmitt bijvoorbeeld: 'Die demokratische Gleichheit ist wesentlich Gleichartigkeit, und zwar Gleichartigkeit des Volkes.' Schmitt verbond die eis tot homogeniteit dus met het totale concept van democratie, waar Deschouwer die eis enkel ziet bij de 'populistische versie' van democratie. We zullen de kwestie dus ook zelf onder de loep moeten nemen.
Gemeenschappelijke basis
Het valt niet te ontkennen dat er een bepaalde gemeenschappelijke culturele basis aanwezig moet zijn wil een democratie levensvatbaar zijn. Die culturele basis dient echter strikt genomen uit niets meer te bestaan dan het willen van democratie. Het idee dat iedere mens gelijk beslissingsrecht moet hebben, is een cultureel gegeven dat inderdaad bij alle leden van de democratie aanwezig moet zijn. De vraag of ook andere culturele factoren (taal, religie, economische kenmerken etc.) tot hetzelfde democratische land kunnen behoren, kan enkel door de inwoners van dat land zelf beantwoord worden. Er is geen enkele logisch-noodzakelijke reden te bedenken waarom een cultureel homogeen land meer of minder democratisch zou (kunnen) zijn dan een ander land. Enerzijds zou homogeniteit democratie 'overbodig' kunnen maken omdat er zo'n grote consensus bestaat over de te nemen beslissingen, en anderzijds kan een te grote culturele diversiteit niets dan conflict en frustratie veroorzaken. Zowel Carl Schmitt heeft dus ongelijk als hij stelt dat democratie homogeniteit vereist, als Kris Deschouwer wanneer hij volkssoevereiniteit linkt met die homogeniteit. Het perfect soevereine Zwitserse volk is bijvoorbeeld op heel wat terreinen (taal, cultuur, economie etc.) allesbehalve homogeen.
Als democratie dus niet gelijkstaat met volkssoevereiniteit, stelt zich de vraag wat democratie volgens de auteur dan wél is. Wie een antwoord verwacht komt echter bedrogen uit. Democratie, zo lezen we, is immers een 'complex en meerduidig begrip' dat in de loop van de geschiedenis een 'complexe, subtiele en genuanceerde' invulling heeft gekregen. Dat is natuurlijk niet meer dan een rookgordijn om het simpele feit te verhullen dat wat zich 'in de loop van de geschiedenis opgebouwd heeft' helemaal niet overeenkomt met het zeer duidelijke en eenvoudige concept van democratie – iedereen exact gelijke beslissingsbevoegdheid bij de totstandkoming van wetten. Volgens Deschouwer leidt de zoektocht naar de essentie van het huidige politieke bestel naar de begrippen 'vertegenwoordiging' en 'verkiezing': 'Door de verkiezing van diegenen die de wetten zullen maken en opleggen, geven de leden van de te besturen samenleving de toestemming om in hun naam die regels te maken en aan henzelf op te leggen.'
Status quo
Dat is echter een verantwoording vanuit het standpunt van de machthebbers, vanuit de status quo. De bevolking heeft inderdaad de mogelijkheid om te kiezen tussen partij A of B, maar heeft niet de mogelijkheid om te kiezen tussen zelf beslissen of de beslissing over te laten aan een bepaalde politieke partij. Dat is het fundamentele bedrog dat de politieke klasse pleegt op de bevolking. Door de bevolking binnen een beperkt kader (het aanbod aan politieke partijen) te laten kiezen heeft de politieke klasse een sublieme verantwoording ontworpen voor haar macht. Het enige wat de bevolking met haar democratisch beslissingsrecht kan doen, is het te eeuwigen tijde verplicht uitlenen aan een zelfverklaarde politieke elite. Dat is zoals zogezegd eigenaar zijn van een huis waar je nooit in mag wonen, maar waarvan je enkel kan beslissen wie van de vijf of zes kandidaten er de komende vier jaar in mag verblijven, en dan nog zonder dat je tijdens die vier jaar iets te zeggen hebt. Wie zou er in zo'n situatie beweren dat je wel degelijk eigenaar bent van dat huis?
De theorie over de 'volksvertegenwoordigers' die door ons verkozen worden, is in werkelijkheid niet meer dan een verhaaltje dat de elites ophangen om hun macht te verantwoorden.
Als we kijken hoe de westerse pseudodemocratieën tot stand zijn gekomen, hoeft ons dat eigenlijk niet te verbazen. Die pseudodemocratieën zijn niet tot stand gekomen vanuit een bewust streven naar democratie, maar vanuit steeds nieuwe golven van maatschappelijke groeperingen die hun deel van de macht opeisten. Het democratisch ideaal heeft zich kunnen ontwikkelen als een soort 'derde hond' die keer op keer met een beetje meer macht 'heen ging' als de twee andere honden (koning en adel, volk en koning, burgerij en adel etc.) om de macht redetwistten. Dat heeft ons hier in het Westen al bij al aardig op weg gezet richting democratie, maar daardoor zitten we nog steeds met het verouderde idee van die 'vertegenwoordiging' die stamt uit de tijd dat er nog duidelijke 'standen' waren die vertegenwoordigd wilden worden. Vertegenwoordiging, zelfs in de huidige geïnstitutionaliseerde versie in het parlement, blijft daarmee echter niet meer dan een verfijnde vorm van het recht van de sterkste tussen de politieke partijen die als entiteiten in de eerste plaats gericht zijn op hun eigen groei en voortbestaan.
Boerenbedrog
De bewuste 'truc met het volk' waar Deschouwer over spreekt is dus boerenbedrog, want in de samenleving heb je dat soort indelingen helemaal niet. De meeste mensen associëren zich al lang niet meer met één bepaalde politieke partij, laat staan dat ze zich kunnen vinden in álle standpunten. Het meest duidelijke is wel dat volgens de elfde uitgave van de VRIND (Vlaamse Regionale Indicatoren 2004-2005) slechts 12,7 procent van de Vlamingen vertrouwen heeft in de Vlaamse politieke partijen. Die 'daad van toestemming' die volgens Deschouwer de basis is voor het vertegenwoordigingsprincipe is dus pure fictie. Dat volksvertegenwoordiging in se weinig te maken heeft met democratie, is trouwens niet nieuw. In Athene was er van 'vertegenwoordiging' geen sprake en werd het bestaan van politieke facties terecht als zeer schadelijk gezien. De scherpste kritiek op de volksvertegenwoordiging kwam wel van de Frans-Zwitserse politieke filosoof Rousseau: 'Le peuple anglais pense être libre; il se trompe fort, il ne l'est que durant l'élection des membres du parlement; sitôt qu'ils sont élus, il est esclave, il n'est rien. Dans les courts moments de sa liberté, l'usage qu'il en fait mérite bien qu'il la perde.' En nog: 'A l'instant qu'un peuple se donne des représentants, il n'est plus libre, il n'est plus.'
Het logische eindpunt van die steeds ruimere verdeling van de macht is natuurlijk democratie, en op het einde van de negentiende eeuw zag het er, met de opkomst van het socialisme dat ook 'de minsten' een stem wou geven, vrij goed uit. Het invoeren van de democratie in Zwitserland en in enkele Amerikaanse staten was vooral een socialistische reactie op de liberale 'volksvertegenwoordiging'. Ook in België had de socialistische beweging oorspronkelijk duidelijk democratische doelstellingen. Zo stelt het programma van de 'Belgische Werkerspartij' als eerste artikel 'Algemeen stemrecht. Rechtstreeksche wetgeving door het volk, dat is: bekrachtiging en initiatief door het volk op wetgevend gebied, geheime en verplichtende stemming. De kiezingen moeten 's zondags geschieden.' Klare taal, maar men slaagde er in België in om de socialistische beweging te kanaliseren in het parlement, waar de socialistische 'volksvertegenwoordigers' hun eis tot invoering van de democratie algauw lieten vallen, en tot vandaag zijn de socialistische partijen allesbehalve happig op democratie.
Die democratie zou echter, om verder te gaan met het essay van Deschouwer, niet meer zijn dan een 'doodsimpele wilsuiting – tel est mon bon plaisir – van een volk dat het altijd beter weet' tegenover de 'moeizame besluitvorming na het debat door vertegenwoordigers'. Dat er aan een democratische beslissing geen debat zou voorafgaan, is klinkklare onzin. Over het Franse referendum over de EU-grondwet wist Anne Van Lancker te vertellen: 'Ik heb veel discussie gehad in Frankrijk. Tot in de kleinste uithoek, op café, op straat, overal is er daar gedebatteerd over de EGW. Frankrijk was een excellente oefening in democratie.'
Meer fundamenteel kunnen we ons echter de vraag stellen, indien niet het volk het 'altijd beter weet', wie het dan wel beter weet. Iedereen die zo'n opmerking geeft, maakt in principe de Münchhausen-denkfout. Men gaat er, op basis van de eigen mening, van uit dat de eigen mening verheven is boven die van 'het volk'.
Slinks, sluw en onaangenaam
Uiteindelijk is dat natuurlijk de ultieme fundering van gelijk welke elitocratie: de bestuurders zijn op de een of andere manier 'beter'. Dat hoor je natuurlijk vooral uit de mond van die zelfverklaarde filosofen-prinsen zelf, en bij Deschouwer klinkt het zo: 'Mensen met talent om te mobiliseren, talent om te besturen, een meer dan gemiddelde gedrevenheid om de handen aan de ploeg te slaan, een vel dat dik genoeg is om in een omgeving vol strijd en conflicten overeind te blijven, of erger nog: intellectuele capaciteiten'. Een citaat van Nederlands VVD-Kamerlid Ayaan Hirsi Ali is waarschijnlijk voldoende als weerlegging: 'De mensen die ik in Den Haag meemaak, vind ik niet intelligenter dan gemiddeld, niet fantastischer dan gemiddeld. Over het algemeen zijn ze slinks, sluw en onaangenaam.'
Laten we duidelijk zijn, we zijn geen voorstander van het populisme dat Deschouwer terecht bestrijdt. Politici die om de haverklap 'het volk' roepen om hun mening te ondersteunen, moeten we terecht vrezen. Deschouwer schiet echter zeer onscherp als hij ook de eis om volkssoevereiniteit en democratie onder vuur neemt. Het is niet omdat de populisten zich op 'het volk' beroepen dat iedereen die zich op 'het volk' (en op de soevereiniteit van 'het volk') beroept, een populist is. Door te doen alsof dat wél het geval is, heeft de auteur echter ruim veld om te pleiten voor de status quo van het huidige elitisme, een elitisme dat volgens diezelfde auteur tenslotte vooral moet dienen 'om principes en ideeën te verdedigen tegen andere principes en ideeën, en niet om vaagweg goed te zijn voor de mensen, de burger, het volk of de kiezer.'
Politiek dus als intellectuele spielerei voor een stelletje zelfverklaarde bestuurders, terwijl de rest van de bevolking niet te veel moet zeuren over haar belangen. Daar kunnen we het alleen maar hartgrondig mee oneens zijn.