De samenleving beïnvloedt het menselijk welbevinden, en aan de wijze waarop dat gebeurt, werd de laatste jaren nogal wat onderzoek gewijd.
Het is niet eenvoudig om überhaupt te omschrijven wat 'globaal welbevinden' precies inhoudt. Als maat kan men de zelfgerapporteerde mate van 'life satisfaction' nemen, waarnaar wordt gepeild in het 'World Value Survey'. In laatstgenoemde bevraging beantwoordden niet minder dan 90.000 personen uit 70 landen zo'n 400 vragen, waaronder ook de kernvraag: 'All things considered, how satisfied are you with your life as a whole these days?' (waarbij de respondenten konden antwoorden op een schaal van 1 tot 10).
De 'life satisfaction' waarnaar hier wordt gepolst, verschilt blijkbaar van wat doorgaans 'geluk' ('happiness') wordt genoemd, want de correlatie tussen beide begrippen blijkt bij bevragingen slechts 0.44 te belopen. De reden voor dit verschil is ver van duidelijk. Het is bijvoorbeeld best mogelijk dat iemand een weinig gelukkig leven leidt, dat ondanks de moeilijkheden en tegenslagen in diepere zin toch als vervuld en moreel bevredigend wordt beschouwd. Denkend aan de Maslow-piramide kan men bijvoorbeeld vermoeden dat 'een gelukkig leven' eerder de verzadiging betreft van de eigen behoeften, terwijl 'een bevredigend leven' in ruimere mate refereert aan Maslows metabehoeften (die een morele dimensie hebben). Welke precieze inhoud respondenten geven aan 'life satisfaction' blijft een moeilijk probleem.
Deze onduidelijkheid belet niet dat de statistische samenhang onderzocht kan worden tussen de gerapporteerde 'life satisfaction' en allerhande politieke en maatschappelijke factoren, en dat is precies wat Christian Bjørnskov, Axel Dreher en Justina Fischer deden in enkele recente artikels.
De impact van 'big government'
De drie onderzoekers publiceerden vooreerst een belangwekkende studie in Public Choice (The bigger the better? Evidence of the effect of government size on life satisfaction around the world; vol. 130, p. 267-292, PC 2007) over de impact van de staatsuitgaven op het welbevinden (d.w.z. 'life satisfaction') van de onderhorigen. Daarnaast is er ook nog een omvangrijke publicatie van hetzelfde drietal ter perse, in het tijdschrift Social Choice and Welfare (Cross-country determinants of life satisfaction: exploring different determinants across groups in society; SCW 2007). Dit laatste artikel kreeg nogal wat aandacht in de pers, vanwege de melding dat mensen met een linkse politieke overtuiging gemiddeld een lagere 'life satisfaction' rapporteren dan mensen met rechtse opvattingen. Heel wat effecten worden in deze studies behandeld, maar ik ga hier enkel in op de gevolgen van het staatsbeslag op het individueel welbevinden.
Politik und Glück: Linke sind unzufriedener als Rechte - DER SPIEGEL
De vraag naar het effect van 'big government' op het welbevinden van de individuele mens is niet zonder belang, want in West-Europa zwol het overheidsbeslag tijdens de laatste dertig jaar van de twintigste eeuw drastisch aan, van ongeveer 30 naar pakweg 50 procent. Men merkt deze groei aan de verschijning van allerhande voorheen onbestaande 'diensten', die door de staat ongevraagd worden afgeleverd. Vaak vallen de kleinigheden het meest op. Zo bereikten mij begin oktober twee exemplaren van het propagandaboekje Antwerpen, werf van de eeuw, afgescheiden door het Antwerpse stadsbestuur (met op de kaft de collectivistische slogan ''t Stad is van iedereen'). En in onze postbus belanden sinds vele jaren één of meerdere exemplaren van het eveneens ongevraagde ministeriële propagandablad Klasse. Voortdurend worden nieuwe voortbrengselen van de staat op de stoep gedeponeerd: ik word ondertussen beschut tegen sekten, tegen overgewicht, tegen gebrek aan 'kleur' op de 'werkvloer', tegen borstkanker, tegen homofobie, xenofobie en islamofobie, tegen koolzuurgas, tegen sigarettenrook, tegen gebrek aan hedendaagse kunstuitingen en tegen komkommers of bananen die te veel of te weinig kromming vertonen. Dat zijn staatsweldaden waarvan vorige generaties verstoken bleven en men wordt geacht alles in dank te aanvaarden. Natuurlijk is dit soort 'dienstverlening' niet kosteloos. Het benodigde geld wordt door de 'overheid' eerst met stil geweld (langs fiscale weg) afgepakt, en vervolgens krijgt men dan dit soort producten toegeleverd. Deze nepdiensten niet kopen is onmogelijk, en wie de gang van zaken niet leuk vindt, geldt als 'verzuurd'.
Hoe is het mogelijk dat deze parasitaire activiteiten voortdurend toenemen? De 'Public Choice'-theorie biedt hierop een plausibel antwoord. In de woorden van Bjørnskov en co: '...special interest groups benefit from particular government actions – at the cost, however, of overall efficiency and well-being. As the benefits for each individual of a small lobbying group special interest group are huge, whereas the costs to the average member of society are rather small, government sizes become larger and larger as politicians maximize their re-election probabilities. Consequently, even if a huge majority of voters favors a smaller state sector, resistance against each particular cut in public spending is stronger than support, preventing a reduction in government size' (PC 2007). Wanneer bijvoorbeeld een groep lobbyisten bij de minister van Cultuur subsidiëring bepleit van een of andere kunstmanifestatie, dan is de kans groot dat die lobby haar slag thuishaalt, omdat het handvol individuen dat bij de subsidie grote baat heeft voluit in actie komt, terwijl de gemiddelde belastingbetaler door die subsidie slechts enkele luttele centen aan belastinggeld zal missen, zodat hij geen moeite doet om weerstand te bieden. Op die manier verliest diezelfde belastingbetaler wel op sluipende wijze cent na cent na cent, wat mettertijd resulteert in een substantieel verlies. Bovendien leidt dit mechanisme tot het ontstaan van een soort symbiose tussen enerzijds de politieke kaste in de engere zin, en anderzijds een met die kaste geassocieerde sociale laag van personen, instanties en organisaties die in wezen leeft van subsidies en transfers. Deze onzalige coalitie poogt uiteraard door ideologische controle de rentestroom te bestendigen en verder uit te breiden. Men zal bijvoorbeeld staatsdiefstal als een oefening in 'solidariteit' afschilderen, waartegen enkel asocialen en verbitterden bezwaar kunnen hebben. Omdat de gemiddelde burger ondertussen wordt opgezadeld met een pakket van ongevraagde maar wel verplicht te betalen 'diensten', voorspelt de Public Choice-theorie ceteris paribus een negatief verband tussen de grootte van het overheidsbeslag en het welbevinden van Jan Modaal.
Blijkt dit ook uit de verwerking van de gegevens van het 'World Value Survey'? Bjørnskov en co stelden onder meer het volgende vast.
(1) De levenskwaliteit, gemeten als zelf gerapporteerde 'life satisfaction' , daalt over het algemeen naarmate het overheidsbeslag toeneemt. Maar bovendien treedt nog een meer specifiek effect op: de lagere en middenste inkomensklassen worden door de staatsinterventie zwaarder getroffen dan de hogere inkomensklasse: 'Our findings clearly support the view forwarded by public choice theory. Basically, life satisfaction decreases with government consumption spending' (PC 2007). '... more government consumption robustly decreases life satisfaction in (...) the low and middle income groups (...). As regards personal income, it is possible that people with high incomes are systematically less affected by government consumption decisions because a relatively larger share of their income remains when subtracting fixed costs of housing, food, etc.' (SCW 2007). Met andere woorden: de levenskwaliteit van iemand met een zeer hoog inkomen die ten belope van duizend euro wordt belast, zal minder dalen dan de levenskwaliteit van iemand met een gemiddeld inkomen die voor tweehonderd euro wordt belast. Het marginale nut van tweehonderd euro in handen van iemand met een gemiddeld inkomen is immers groter dan het marginale nut van duizend euro in handen van iemand met een topinkomen, en dit verschil wordt blijkbaar niet gecompenseerd door de 'herverdeling' in de vorm van allerhande twijfelachtige diensten die de staat aflevert als tegenprestatie voor het afgepakte geld. Daarnaast kan men natuurlijk ook vermoeden dat hogere inkomens op efficiëntere wijze inbeslagname door de staat kunnen ontwijken.
(2) Wanneer het overheidsbeslag door een linksgeoriënteerde regering plaatsvindt, is de negatieve impact groter en worden bepaalde groepen, met name de lagere en gemiddelde inkomens én de mannen, extra zwaar getroffen door het toenemend overheidsbeslag. 'Basically, life satisfaction decreases with government consumption spending. For three subgroups – low and middle income earners and men – government consumption is even more detrimental to life satisfaction the more governments have, on average, been left-wing in the preceding decade' (PC 2007) '...government consumption exerts a stronger negative influence in countries with a leftwing government. (...) As one explanation, ideology-specific differences on government spending might be reflected in the mix of government activities, deteriorating voters' well-being. For example, leftwing governments might support labor unions in exchange for political support, which, in exchange, demand government spending tailored to their own interests, potentially harmful to the life satisfaction of the median voter [hier denkt men spontaan aan de 'red de solidariteit'-actie]. In addition, leftwing political traditions of high government spending might be detrimental to people's life satisfaction by too excessively restraining voters' free choice of consumption in everyday life (for a given size of government consumption)' (PC 2007).
Het is momenteel onduidelijk waar het bijkomend negatief effect van een linksgeoriënteerd staatsverbruik precies vandaan komt. Mijn persoonlijk vermoeden luidt dat linkse heersers over het algemeen de neiging hebben om veel dieper in de intimiteit van het individuele leven in te grijpen, omdat ze in hogere mate de neiging hebben om het individu zelf te reduceren tot staatsbezit. Wanneer bijvoorbeeld een burgemeester zijn brandweermannen toespreekt over de noodzaak van meer 'diversiteit' binnen hun korps, dan degradeert hij door die typisch linkse benadering zijn onderhorigen, omdat die blijkbaar enkel en alleen op basis van hun etniciteit en geslacht als een onbevredigend, want onvoldoende 'divers' zootje worden voorgesteld. Deze typisch linkse reductie van het menselijk individu tot een vertegenwoordiger van een of andere biologische of sociologische categorie is vernederend en degraderend voor de betrokkenen, en van typisch linkse staatsuitgaven, verricht om bijvoorbeeld meer 'diversiteit' op te leggen, kan daarom worden verwacht dat ze op bijzonder ingrijpende wijze het welbevinden van de burgers aantasten. Dit alles zijn vooralsnog enkel speculaties, maar in elk geval moet er een typisch 'links' element voorhanden zijn dat de algemene schadelijkheid van staatsconsumptie nog bijkomend opdrijft. Mogelijk komt er de komende jaren meer duidelijkheid. Christian Bjørnskov heeft me in elk geval laten weten dat het onderzoek wordt voortgezet.