Verkiezingen

Waarom verkiezingen niet democratisch zijn - Opinie

1. Verkiezingen werden historisch ingesteld tégen (burger)democratie

Verkiezingen hebben weinig of niets met democratie te maken, wat men doorgaans ook beweert. Ons huidig politiek systeem is geëvolueerd uit een systeem, door de toenmalige heerser opgericht tégen democratie. Dit systeem werd ‘representatief’ of ‘republikeins’ genoemd en was hoofdzakelijk gebaseerd op verkiezingen. Tijdens deze omwenteling werd er in de meeste westerse landen een ‘electoraal aristocratisch’ systeem ingesteld. In vergelijking met de ‘aristocratie door erfrecht’ was dit al een indringende evolutie. Hoewel enkel rijken en vooraanstaanden (priesters, notabelen …) zich kandidaat konden stellen en deelnemen aan de verkiezingen. Nadien werd het algemeen stemrecht ingevoerd. Iedereen kon nu stemmen of zich verkiesbaar stellen. Omwille van dit democratische ‘element’ verwijst men naar verkiezingen als ‘democratisch’, geheel ten onrechte (Francis Dupui-Déri). Veel van de zogezegd 'democratische' landen vormen in feite een electorale aristocratie met daar bovenop een sterke ‘particratie’. Meer weten? Check David van Reybrouck over 'verkiezingen'.

2. Verkiezingen zijn weinig geschikt voor de aanstelling van de wetgevende macht (parlement)

Verkiezingen hebben weinig met democratie-an-sich (= wetgevende bevoegdheid voor de burgers) te maken: ze zijn een instrument om leiders aan te stellen. Honderd jaar voor de Franse Revolutie werden de boekaniers geleid door de begrippen vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. In een boekanierkamp werd de kapitein verkozen. Hij kon ook bij stemming afgezet worden. De bemanning – en niet de kapitein –  besliste om al dan niet een ander schip of een andere vloot aan te vallen. Ook de oude Grieken (+/- 400 VC) kenden het verkiezingssysteem voor de aanduiding van 'de beste', namelijk om het leger aan te voeren. De wetgevende structuren echter, waren gebaseerd op democratische instrumenten, vertegenwoordiging door loting en de volksvergadering. Het verkiezingssysteem voor wetgevende structuren vindt voornamelijk zijn oorsprong in de Romeinse Republiek. 

Verkiezingen werden nooit ingevoerd om het beleid/wetgeving te laten bepalen door de burgers. Bij het aanstellen van leiders zijn verkiezingen wel een aanvaardbaar systeem: bijvoorbeeld bij de aanstelling van bekwame mensen aan het hoofd van onze instellingen (zoals rechtstreekse presidentsverkiezingen, burgemeesterverkiezingen, aanstelling van rechters, hoge overheidsfuncties …)

Het principe van verkiezingen leidt op zichzelf tot de selectie van de besten (= aristocratie) en niet tot een vertegenwoordiging door gelijken (zoals bijvoorbeeld met loting, wat – indien juist uitgevoerd – een representatief beeld van de samenleving garandeert).

3. De huidige verkiezingen zijn gestoeld op ondemocratische principes

Na de verkiezing – de stijd om de stem van de burger – volgt een tweede strijd, waar de burger niet eens aan te pas komt: de strijd om de coalitie/regering.

Deze coalitievorming tijdens het verkiezingsproces is fundamenteel ondemocratisch:

  • het proces is niet transparant: de burger heeft geen vat op de regeringsvorming; de partijtoppen – niet het volk – bepalen welke partijen in de meerderheid terechtkomen. Het regeerakkoord wordt onderhandeld ver van de openbaarheid en wordt niet door de burgers bekrachtigd. 
  • de coalitievorming (met het cordon sanitaire als bijzondere verschijningsvorm) is een politiek van uitsluiting: de oppositie wordt uitgesloten van beleidsvorming. Kiezers die stemden op een partij die – al dan niet toevallig – in de oppositie belanden, worden eenzijdig buiten spel gezet, vermits zij uitgesloten worden van het wetgevende werk. Met andere woorden:
    • coalities vervormen de kiesuitslag
    • bepaalde groepen kiezers worden systematisch en structureel uitgesloten
    • ook thema's zelf worden getaboeïseerd, bijvoorbeeld de problematiek van de veiligheid en de immigratie.

4. de functies die er écht toe doen, worden niet door de kiezer via verkiezingen ingevuld 

De burger verkiest geen regering, burgers hebben geen vat op de regeringsformatie, noch op het regeerakkoord. Men verkiest bovendien geen overheidsfuncties, het is de partijtop die benoemt. De kiezer heeft slechts een beperkt aandeel in de samenstelling van een – a priori – vleugellam parlement.

5. het parlement kan geen rol van betekenis meer spelen, vermits ze de voorbije decennia nagenoeg volledig door de particratie werd uitgehold

Vaak weerklinkt binnen de politiek de roep naar een sterker parlement. Hoe kan een parlement sterker worden, wanneer nét de verkiezingen (en de hiermee gepaard gaande coalitievorming) de kamer van volksvertegenwoordiging in twee snijden – meerderheidsfracties vs oppositie – en dus het parlement geheel verzwakken?

Officieel is het parlement de wetgevende macht. In werkelijkheid is de regering veel meer wetgever dan het parlement. Het gros van de wetten ontstaat op de tafel van de uitvoerende macht; op zich een flagrante schending van de scheiding der machten en dus van de fundamenten van de rechtsstaat. De regering staat centraal in de politieke beleidsvoering. Het parlement is in de loop van de tijd uitgehold en gedevalueerd van wetgevende macht naar een knikkende stemmachine voor de uitvoerende macht. De besluitvorming gebeurt nu buiten het parlement. Ook de dwingende Europese directieven beknotten vrije wetgevende bevoegdheid door het parlement. 

Staan parlementariërs niet per definitie machteloos?
  • komt een parlementariër in de oppositie terecht: hij/zij is – per definitie – uitgesloten van deelname aan het wetgevende werk
  • komt een volksvertegenwoordiger in de regering terecht: hij/zij is gebonden aan een regeerakkoord, dat op de partijhoofdkwartieren werd onderhandeld en iedere democratische legitimiteit mist. 

Zelfs mocht het parlement nog over effectieve macht beschikken, dan nog worden alle volksvertegenwoordigers in hun stemgedrag aangestuurd door de partij(toppen). Omdat deze partijvoorzitters bepalen wie er op een verkiesbare plaats komt te staan, oefenen de politieke partijen de facto een grote macht uit over het stemgedrag van hun volksvertegenwoordigers en verworden zij tot partijsoldaten. In België en Nederland worden nagenoeg alle stemmen door parlementariërs uitgebracht volgens de partijlijn. In Nederland ligt de partijdiscipline op 99,998%.

Daarom rijst de vraag: vertegenwoordigt het parlement werkelijk het volk?

De grondwet ontkent deze stelling en ook de Raad van State benadrukt dat er van volkssoevereiniteit geen sprake kan zijn.  

Daarom, stemmen we in werkelijkheid op een volksvertegenwoordiger of eerder

  • op een partijsoldaat, met handen en voeten gebonden aan de partijdiscipline:
  • partijgetrouw stemgedrag wordt beloond met een verkiesbare plaats op de lijst of een zitje in het parlement
  • wie anders stemt dan het partijstandpunt mag zich aan repercussies verwachten: de parlementariër kan zijn verkiesbare plaats bij de volgende kiesronde of een zitje in parlement wel vergeten + hij/zij wordt uitgesoten van alle activiteiten waarvoor het bezit van de partijkaart essentieel is.
  • een natie-vertegenwoordiger

Met andere woorden: wordt de burger niet gedwongen te ‘kiezen’ (= gedwongen mandatering) voor een – voorgeselecteerde – ‘volks’vertegenwoordiger, die zélf over weinig tot geen enkele keuzevrijheid beschikt? Vertegenwoordigen volksvertegenwoordigers het ‘algemeen belang’ of eerder het belang van ‘de natie’, ‘de partij’, deelbelangen (bijvoorbeeld belangenbehartiging van sommige economische sectoren) en het eigenbelang (macht, inkomen, status)?

 

David Joëts