Geeft directe democratie ruimte aan demagogen?

Vaak wordt gesuggereerd dat directe democratie ruim baan zou geven aan populisten en demagogen.

In werkelijkheid hebben demagogen in een zuiver representatief systeem eerder meer mogelijkheden. Daarin bepaalt een kleine groep toppolitici wat er gebeurt en zijn burgers veroordeeld tot de zijlijn. Dit leidt bijna altijd tot onvrede onder de bevolking. De enige manier waarop ze die onvrede kunnen uiten, is door te stemmen voor populistische politici die beloven 'het zooitje' in het land wel even te zullen opruimen, als zij maar voldoende steun krijgen bij de verkiezingen. In een directe democratie hebben burgers nauwelijks behoefte aan zulke 'sterke leiders', want de burgers kunnen zelf hun oplossingen lanceren en aannemen via volksinitiatieven. In Zwitserland spelen politieke persoonlijkheden nauwelijks een rol van betekenis. Een directe democratie is veel meer issue-gericht, terwijl een zuiver representatief systeem meer persoonsgericht is.

Het is zeker waar dat allerlei dictators (Hitler, Saddam Hoessein, Pinochet, …), evenals overigens vele zich democratisch noemende regeringen in Europa, plebiscieten hebben uitgeschreven. Plebiscieten zijn volksstemmingen die door de regerende meerderheid casu quo het staatshoofd worden uitgeschreven, doorgaans met de bedoeling om een buitengewone legitimatie voor hun plannen te creëren. Meestal hebben plebiscieten een niet-bindende uitslag, worden de voorwaarden voor de geldigheid door de machthebbers van geval tot geval aangepast (zij willen immers een geldige uitslag) en niet zelden worden allerlei losstaande onderwerpen in één vraagstelling geperst waar de kiezers als totaalpakket slechts 'ja' of 'nee' tegen kunnen zeggen. Een voorbeeld van gewijzigde opkomstdrempels was het plebisciet in Litouwen in mei 2003 over EU-toetreding, waar het toestemmingsquorum voor werd afgeschaft, en het plebisciet over toetreding tot de NAVO dat in november 1997 in Hongarije werd gehouden. Een voorbeeld van het persen van veel vragen in één vraagstelling was het plebisciet dat door de Oostenrijkse regering in de herfst van 2000 gehouden werd, naar aanleiding van de sancties die Europese landen tegen Oostenrijk hadden ingesteld na de regeringsdeelname van de rechtse FPÖ. Er werden zes vragen gesteld, waarop de kiezers maar één antwoord konden geven. De eerste vraag luidde of er een einde moest komen aan de sancties, de tweede en derde vraag luidden retorisch of andere landen zich niet beter konden onthouden van bemoeienis met de Oostenrijkse regering en de andere drie vragen gingen over specifieke regelingen in een toekomstige Europese grondwet. Eén antwoord op zes losstaande vragen is niet mogelijk. Regering en parlement kunnen zo'n uitslag interpreteren zoals ze willen, en bovendien is de uitslag niet bindend. Daarnaast bestaat het referendum op volksinitiatief niet in Oostenrijk, dus staan de burgers zelf machteloos.

Plebiscieten hebben echter niets te maken met directe democratie. In een authentieke directe democratie kan de bevolking steeds via handtekeningeninzameling de regerende meerderheid dwingen om referenda uit te schrijven en zijn de voorwaarden bij wet geregeld en voor iedereen gelijk – politicus of niet. Bovendien impliceert democratie altijd vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging, vrijheid van demonstratie, enzovoort, zodat iedereen publiekscampagnes kan voeren, wat onder de genoemde dictaturen nooit het geval was. Het is niet nodig voor de regerende meerderheid om volksstemmingen uit te schrijven, zij hebben al een mandaat tot handelen, en wegens het veelvoorkomende misbruik hiervan kan deze mogelijkheid maar beter illegaal worden verklaard. De Zwitserse grondwet laat geen plebiscieten toe.