Getuigenis over het Zwitserse systeem
Na bijna vijftien jaar buitenland en ondertussen bijna drie jaar Zwitserland volg ik de Belgische politiek nog altijd van nabij. Nu België zijn zoveelste 'rien-ne-va-plus'-moment doormaakt en politiek nu al meerdere jaren op een volledig stuurloos schip lijkt, blijft het erg verbazend dat er niet meer openlijk verwezen wordt naar het Zwitserse model.
In vele aspecten heeft Zwitserland immers zeer veel gemeen met België. Er zijn ten eerste de verschillende taalgroepen die net als in België de facto gescheiden naast elkaar leven, elkaars taal niet kunnen of willen spreken en elk hun aparte eigen media hebben. Er zijn hier vier officiële talen en zelfs negen officiële schrijfwijzen voor het land, waaronder zelfs één in het Latijn (de CH van op de nummerplaten).
De socio-economische en politieke voorkeuren verschillen net als in België sterk tussen de twee grote taalregio's. Zo is Duitstalig Zwitserland maatschappelijk en economisch veel conservatiever en eurosceptischer dan Franstalig Zwitserland. Ten slotte heb je net als in België ook redelijk grote verschillen in welvaart tussen de armere bergkantons en de rijke stedelijke kantons.
In Zwitserland vinden we met andere woorden een cocktail die uit dezelfde ingrediënten bestaat om te kunnen leiden tot dezelfde impasse.
Paradoxaal genoeg is Zwitserland echter een van de meest welvarende, politiek meest stabiele en best draaiende economieën ter wereld. Terwijl België verdrinkt onder een overheidsbeslag dat tot de hoogste ter wereld behoort, kan Zwitserland uitpakken met een van de laagste percentages belastingdruk in de OECD. Er gaat tegenwoordig ook geen maand voorbij of Zwitserland haalt een nieuwe gouden medaille in de internationale vergelijkingen tussen landen.
De ene maand wordt Zwitserland door het Wereld Economisch Forum tot meest concurrentiële economie ter wereld uitgeroepen, de andere maand prijkt Zwitserland wereldwijd op nummer één op het vlak van innovatie.
Hoe is het hier dan geregeld? Wat in elk geval meteen opvalt in het federale Zwitserland, is de grote decentralisatie van bevoegdheden. Basis van alles hier is het subsidiariteitsprincipe waarbij een hoger niveau slechts de bevoegdheden krijgt indien deze niet op een lager niveau kunnen worden geregeld. Bevoegdheden zijn ook altijd netjes afgebakend. Ofwel is iets federaal geregeld, ofwel is het kantonnaal, ofwel gemeentelijk. Maar niet van alles een beetje.
De meeste bevoegdheden en het belangrijkste deel van de uitgaven bevinden zich op het vlak van de kantons. Deze hebben hun eigen grondwet en parlement, bepalen hun eigen directe belastingen, regelen het onderwijs en justitie en voeren hun sociaal en economisch beleid.
Elk kanton kan zijn eigen politieke voorkeuren dus volledig tot uiting brengen. En reken maar dat dit gebeurt. Het verschil in vennootschaps- of personenbelastingen tussen de duurste en goedkoopste kantons gaat tot een factor één tot drie. Een alleenstaande betaalt tot drie keer meer belastingen in bijvoorbeeld Genève dan in Zug. Er wordt een harde concurrentiestrijd gevoerd tussen de kantons die maximaal proberen bedrijven naar zich toe te trekken met aantrekkelijke voorwaarden.
Maar ook de werkloosheidsduur of hoe het onderwijs geregeld is, verschilt sterk van kanton tot kanton. Niemand heeft daar een probleem mee. Als het ene kanton veel meer sociale accenten wenst te leggen dan een ander kanton, kan het dat zonder probleem. Maar de rekening van het gekozen beleid dient wel steeds zelf betaald.
Het mooie is echter tegelijkertijd dat fiscale concurrentie hier niet in de weg staat van een solidariteit tussen rijkere en armere regio's. Zo wordt er door de bondsraad – de zevenkoppige federale regering van hier – een bedrag betaald aan solidariteit (momenteel drie miljard CHF per jaar tussen 2008 en 2011). Zo betalen de rijke kantons (Zug, Bazel-Stad, Genève, Zürich, Vaud …) een redelijk flink bedrag aan financiële transfers aan de armere kantons (Uri, Jura, Wallis …).
Het bedrag wordt zo bepaald dat de armere kantons na ontvangst van de transfers op een niveau komen van 85 procent van het Zwitserse gemiddelde. De verdeelsleutel van de transfers houdt tevens rekening met objectieve handicaps zoals geografische factoren (de bergregio's) en sociodemografische factoren (agglomeraties). Om de vier jaar worden de fondsen opnieuw bekeken. Alles wordt op een zakelijke manier becijferd en beslist.
Niemand tekent hier een blanco cheque. De Zwitsers houden van statistiek en duidelijke cijfers. Het eerste wat zij volgens mij zouden doen in België, is objectief de transfers berekenen zodat daar al geen discussie meer over kan bestaan. Qua democratisch karakter en respect voor de kiezer kan de Belgische politiek ook iets opsteken van het uniek Zwitserse systeem van absolute democratie.
Elders kan men zich dit moeilijk voorstellen, maar echt elk onderwerp wordt beslist door de Zwitser zelf. Dit gaat van de openingsuren van de winkels of een nieuwe tramlijn op lokaal niveau, of men mag roken op café of meer Engels moet leren op kantonnaal niveau tot en met of de btw dient verhoogd op het federaal niveau. Het komt erop neer dat de Zwitser over alles uiteindelijk het laatste woord heeft. Als het volk weigert, dient de regering haar huiswerk gewoon opnieuw te doen.
Deze democratische vrijheid en het recht om te worden gehoord, beschouwen de Zwitsers als een grondrecht en als de basis van de stabiliteit en welvaart van het land. Het is een geweldig complex en traag systeem, maar het zorgt er wel voor dat er hier een grote verbondenheid is met het land. De staat heeft hier maar de macht die het volk hem toekent. Na de verkiezingen iets anders uitvoeren dan wat je voordien gezegd hebt, kan hier eenvoudig niet.
Het Zwitserse model is ook bij uitstek een consensusmodel. Elk probleem wordt vanuit elke mogelijke invalshoek geanalyseerd en opnieuw bediscussieerd totdat uiteindelijk een meerderheid akkoord kan gaan met een voorstel. Gaat het om zaken die het kantonnale niveau overstijgen, probeert men allianties te vormen met andere kantons. Dit kan over de taalgrenzen heen, bijvoorbeeld de grote steden die gelijkaardige belangen hebben op de bergkantons voor agrarische zaken.
Het Belgische model is daarentegen per definitie altijd conflictueel doordat het één tegen één is, en wat de ene wint de ander lijkt te verliezen. Het zou in België bijvoorbeeld een ander beeld geven indien het de provincies zouden zijn die de macht hebben in plaats van de deelstaten. Misschien zou het rijkere Waals-Brabant zich bijvoorbeeld dan meer verbonden voelen met de sociaal-economische belangen van de Vlaamse provincies.
Taalkwesties zijn hier ook nauwelijks. Er zijn vier tweetalige kantons. De taal van het kanton is ingeschreven in de lokale grondwet en daar valt dus niet over te praten. Zo vermeldt Genève in zijn grondwet dat Frans de bestuurstaal is. Daarmee weten de vijftig procent buitenlanders die vaak een andere moedertaal hebben waar ze aan toe zijn. Je kan gerust bellen in het Engels (iemand vinden die Duits spreekt zal wat moeilijker zijn) en men zal je proberen te helpen, maar je moet geen rechten beginnen op te eisen.
De verschillen in politieke voorkeur tussen de kantons zijn hier groot, maar niet zo extreem als in België. Ook hebben de etiketten een andere betekenis. Alles bevindt zich politiek een stuk meer naar rechts. Het programma van de socialistische partij in Zwitserland situeert zich politiek eerder op het vlak van de CD&V. Zo werd de stad Genève de laatste jaren door socialisten bestuurd, maar dit belet niet dat zij zich voluit inspant in het verdedigen van het financiële centrum en werkt aan belastingverlagingen voor bedrijven om concurrentieel te blijven.
Het beleid is hier veel pragmatischer en veel minder doctrinair dan in België. Zeker het partijprogramma van de Parti Socialiste/CDH zou hier bijna als extreemlinks worden beschouwd en gevaarlijk voor de welvaart van Zwitserland.
Inspiratie voor het Belgische politieke bestel zit er zeker ook in de bescheidenheid van de politiek en de politieke partijen. De regering telt slechts zeven leden en de bondspresident is gewoon een beurtrol. Ieder jaar komt dus iemand anders aan de beurt. En niemand voelt zich benadeeld. De nadruk ligt hierdoor veel meer op het beleid dan op de persoonlijkheden, die eigenlijk nauwelijks bekend zijn.
Politiek bedrijven is hier sowieso veel meer low profile. Parlementslid zijn in de nationale raad en de kantonsraad is bijvoorbeeld een parttime bezigheid. Het parlement heeft maar vier sessies van drie weken per jaar en de leden krijgen enkel een dagvergoeding voor de effectieve zitdagen en er is geen sprake van assistenten. Buiten de zeven leden van de bondsraad zijn er weinig fulltime politici en de meesten hebben een gewone job als advocaat, leraar, dokter, enzovoort.
Ze staan dan ook met de twee voeten in de dagelijkse praktijk, wat het parlementaire werk ten goede komt. In vergelijking met Zwitserland is het aantal fulltime politici in België in feite redelijk hallucinant.
Voor mij is alleszins de conclusie duidelijk: het Zwitserse model toont de juiste weg naar een nieuw elan voor België.
12.07.2011 – Patrick Soetens – De Tijd