Na honderd dagen om naar het volk te luisteren kan die ene dag voor de EU-grondwet er nog wel bij.
Langzaam maar zeker worden de contouren van de nieuwe Europese Grondwet, die kennelijk niet meer zo genoemd mag worden, helder. En met het in zicht komen van die grondwet of dat verdrag, gaat het debat weer over een eventueel nieuw referendum.
Neem Henk Jan Ormel, Kamerlid namens het CDA. Begin juni noemde hij een referendum zonder met de ogen te knipperen ronduit ongrondwettig. Een fraai staaltje bluf natuurlijk en op geen enkele wijze onderbouwd, maar ach, je kunt het proberen. Immers, van alle mensen die geloven in de ongrondwettigheid van een volgend referendum heb je in het vervolg geen last meer, zal Ormel gedacht hebben.
Met de pseudospitsvondigheid van een 'preferendum' heeft de WRR het debat over het referendum over dat nieuwe grondwettelijk verdrag evenmin op een hoger plan gebracht. Een dergelijke uitgebreide opiniepeiling, waarvan de dubbelzinnige uitkomsten vervolgens vrijelijk door de heren en dames politici naar eigen hand kunnen worden gezet, doet misschien vaag democratisch aan, maar heeft met een referendum niets te maken. Van een niet-bindend referendum wordt vaak beweerd dat het om een fopspeen zou gaan, maar als dat ergens voor geldt, dan toch veel eerder voor het preferendum.
Zelfs bij in de regel verstandige mensen als politiek commentator Willem Breedveld raakt het zicht vertroebeld op het moment dat het r-woord gebezigd wordt. Eerder al werd in het hoofdredactionele commentaar van Trouw het referendum gezien als de vreemde eend in de bijt waaraan we gewend zijn, het representatieve democratische bestel. 'Er is veel voor te zeggen het representatieve stelsel met verkiezingen eens in de vier jaar volledig te aanvaarden en dat ook consequent te doen', aldus dat commentaar. Een dag later, zaterdag, deed Breedveld dat dunnetjes over in een betoog dat hij afsloot met de vraag of Nederland zit te wachten op een tweede referendum over Europa.
De vraag was uiteraard retorisch bedoeld, maar laat ik hem serieus nemen. En dan moet het antwoord toch zijn: ja, Nederland zit te wachten op een tweede referendum. In een recente peiling van Peil.nl van Maurice de Hond sprak 65 procent zich uit voor het houden van een dergelijk referendum, tegen 30 procent die daar bij een nieuw verdrag geen behoefte aan zei te hebben. Die gegevens komen keurig overeen met tal van andere onderzoeken en peilingen, waarin telkens weer een ruime meerderheid zich voor een referendum uitspreekt.
Is het de angst voor nogmaals een nee van het Nederlandse volk die het referendum in de ogen van sommigen tot een zo gevaarlijk instrument maakt? Dat zou kunnen, maar getuigt dan wel van koudwatervrees. Hoewel de toenmalige Europese Grondwet op 1 juni 2005 bij een prima opkomst overtuigend werd verworpen, is het bepaald geen uitgemaakte zaak dat ook een tweede poging die uitkomst zal kennen. Onderzoek wijst uit dat Nederlanders in ruime meerderheid vinden dat het een goede zaak is dat Nederland lid is van de EU. Ook ziet een meerderheid dat, alles welbeschouwd, Nederland voordeel heeft van dat lidmaatschap. En voor diverse beleidsterreinen blijkt men het Europese niveau boven het nationale niveau te prefereren als het gaat om de vraag waar problemen moeten worden aangepakt. Nederlanders hebben, kortom, in meerderheid een positieve grondhouding ten aanzien van Europa, en het zou toch mogelijk moeten zijn die meerderheid bij een volgend referendum te mobiliseren.
Maar, zo zullen de meer principiƫle tegenstanders van het referendum zeggen: het gaat ons niet om de uitkomst, maar om het idee. We hebben nu eenmaal die representatieve democratie met verkiezingen, en het referendum is de welhaast spreekwoordelijke bijl aan de wortel van die democratie. Geen sterk verhaal. Niet alleen kennen tal van gevestigde en gerespecteerde democratieƫn een of andere vorm van referendum zonder daardoor wezenlijk aangetast te raken, maar voor Nederland hebben we het voorlopig ook alleen over een raadgevend of raadplegend referendum. De volksvertegenwoordiging, de Tweede Kamer heeft het laatste woord en zal dat blijven houden, ook na een dergelijk referendum, dat immers niet bindend is. Ormel meende dat het laf was om met een nieuw verdrag terug naar de bevolking te gaan. Het is echter eerder laf om dat niet te doen. En mocht het zover komen, dan kunnen die blijkbaar o zo dappere Kamerleden van CDA na een referendum alsnog beslissen zoals hun goeddunkt. Ongeacht de uitkomst. Dat zou pas dapper zijn, niet het wegvluchten van de bevolking uit angst voor tegenspraak en tegenwind.
Het huidige kabinet hecht erg aan de stem des volks. Er werden, pal na verkiezingen, zelfs honderd dagen uitgetrokken om nog eens goed te luisteren naar wat de mensen in het land zoal dachten en vonden. Zou daar werkelijk nog niet een enkele dag bij kunnen, over een tijdje, die ene dag waarop de Nederlandse bevolking zich mag uitspreken over die zogenaamde Europese Grondwet? Dat moet toch lukken?
Trouw, 13.06.2007