Een antidemocratische mythe

In de Amerikaanse staat Washington vindt in november een referendum plaats over volksinitiatief 695 (De Morgen, zaterdag 09.10.1999). Het volksvoorstel omvat twee luiken: enerzijds een verlaging van de jaarlijkse autobelasting (momenteel 2,2 procent van de waarde van de auto) tot 30 dollar per jaar; en anderzijds de meer belangrijke algemene bepaling dat voortaan alle belastingverhogingen in de staat Wahington per referendum moeten worden goedgekeurd.

Opiniepeilingen gaven aan dat in de zomermaanden nog zowat 70 procent van de kiezers het voorstel steunden. De brede steun bleek ook uit het gemak waarmee de vereiste handtekeningen werden ingezameld: onbetaalde vrijwilligers brachten ruim 450.000 handtekeningen bijeen, meer dan het dubbel van het vereiste aantal. Het comité kreeg sterke steun in de rug, toen de Republikeinse partij zich op 19 september achter I-695 schaarde. Deze steun kwam er vanuit de basis van deze partij; vele in bestuursfuncties gesettelde partijleiders blijven I-695 afwijzen.

Intussen is een intensieve anticampagne op gang gekomen vanuit de zakenwereld. Microsoft, Boeing enzovoort financieren met gulle hand de anticampagne, terwijl het initiatiefcomité van I-695 over een budget van slechts 78.000 dollar beschikt. Boeing dreigde bovendien de Republikeinen af: die zouden geen geld meer krijgen indien ze I-695 blijven steunen. De ervaring heeft geleerd dat een door het grootkapitaal gesponsorde mediacampagne effectief kan zijn bij het kelderen van een referendum.

Wat vooral opvalt is de reactie van tegenstanders van directe democratie. Die voeden systematisch de mythe dat het volk alle belastingen wil afschaffen en toch alle diensten wil behouden die de staat pleegt te financieren. Volksinitiatieven die op belastingverlaging of op volkscontrole over belastingverhogingen aansturen, worden steevast als 'onverantwoordelijk', 'populistisch' en 'rampzalig' afgeschilderd. In de praktijk is daarvan niet veel te merken. Zo werd I-695 sterk geïnspireerd door Amendement 1, een volksvoorstel dat in 1992 per referendum in Colorado werd goedgekeurd. Amendement 1 voorzag onder meer (net als I-695) dat alle belastingverhogingen per referendum goedgekeurd moeten worden. Ook hier steigerde de zakenwereld, en kregen de initiatiefnemers te maken met een enorm financieel overwicht van de tegencampagne. Niettemin werd amendement 1 goedgekeurd, en de onheilsprofeten kregen achteraf bekeken geen gelijk.

Eén ding maken de ervaringen met de belastingreferenda in de USA alvast duidelijk: het grootkapitaal verzet zich, broederlijk verenigd met de politieke toplaag, tegen directe controle van de bevolking over de omvang en besteding van het belastinggeld. De reden ligt voor de hand. Politieke leiders zijn van nature voor méér belastingen, omdat ze dan kunnen beslissen over omvangrijker bestedingen. Het grootkapitaal is ook voor veel belastingen (tenzij de belastingen die de bedrijfswinst aantasten) en wil bovendien dat het volk over de besteding daarvan niets te zeggen heeft. Het is immers gemakkelijker om een regeling door te drukken in overleg met een klein aantal politici, dan een volledige bevolking te moeten overtuigen.

Hét grote foeivoorbeeld van de antireferendumlobby is Proposition 13, goedgekeurd door de Californische kiezers in 1978. Sindsdien wordt ongeveer alles wat in Californië misloopt, aan deze schandelijke misstap van de Californische kiezer toegeschreven. De Morgen schrijft dat door Proposition 13 de Californische staat 'van de ene dag op de andere zes miljard aan inkomsten' derfde. De waarheid is anders: Proposition 13 schroefde een abnormale en door niemand gewilde belastingexplosie terug. Californië kende in de loop van de jaren zeventig een enorme stijging van de prijzen in onroerende goederen. Diverse belastingen waren gekoppeld aan de geschatte waarde van deze onroerende goederen. Daardoor werden miljoenen inwoners, die helemaal niet van plan waren om hun huis te verkopen, met zware en herhaaldelijke belastingstijgingen geconfronteerd, waarmee geen enkel reële inkomensstijging correspondeerde. Het Californische parlement was zich van dit probleem ook scherp bewust, maar de Democraten en Republikeinen konden jarenlang geen vergelijk vinden omtrent de wijze waarop het probleem moest worden aangepakt. Tot Proposition 13 op de proppen kwam, en door de kiezers massaal werd goedgekeurd (onnodig te zeggen dat het grootkapitaal sterk tegen Proposition 13 ageerde).

In De Morgen (09.10.1999) worden nog eens de vermeende gevolgen van Proposition 13 samengevat: 'De misdaad nam toe, de kwaliteit van het onderwijs holde achteruit en tijdens de aardbeving in 1989 stortte de Bay Bridge in wegens achterstallig onderhoud.' Twee jaar geleden kwam ik, op weg naar een vakantie in Bretagne, even voorbij Parijs in een reusachtige file terecht. Reden: een brug over de snelweg was ingezakt (en er was niet eens een aardbeving). Af en toe bezwijkt eens een brug, wegens onvoldoende onderhoud. Dat gebeurt overal, ook in België, en ook in Californië. Maar toch is er een verschil tussen België of Frankrijk enerzijds, en Californië anderzijds. Wanneer in Californië een brug instort, dan is dat de schuld van de directe democratie. Wanneer de misdaad in New York stijgt (waar geen referendum bestaat), dan is dat een algemeen maatschappelijk vraagstuk. Wanneer de misdaad in Los Angeles stijgt, dan is dat de schuld van Proposition 13, waardoor te weinig geld overbleef om de politie fatsoenlijk te betalen (de weddes bij de politie liggen hoger in Los Angeles dan in New York). De public school staat in heel de USA onder druk. De USA geven overal, ook in Californië, per leerling aanzienlijk meer geld uit dan bijvoorbeeld België. De problemen doen zich op gelijke wijze voor in staten met of zonder referendum, en vloeien blijkbaar voort uit een gebrekkig onderwijsbeleid. In Californië is er het specifiek debacle geweest met het politiek correcte, maar onefficiënte tweetalig onderwijs voor Spaanssprekende immigrantenkinderen (over de reden van deze mislukking kan men met vrucht Het misverstand opvoeding van Judith Harris lezen – zie De Morgen van 11.02.99). Het tweetalig onderwijs werd in Californië ten slotte per referendum afgeschaft (Proposition 227 - juni 1998).

In werkelijkheid resulteren de zogenaamde gevolgen van Proposition 13 uit de recessie in de vroege jaren negentig, die Californië extra hard trof. De staat kreeg minder belastinginkomsten, omdat de bewoners zelf minder geld hadden. Maar dankzij Proposition 13 konden Californiërs die een eigen huis bezaten, dat huis toch nog behouden wanneer ze tijdens de recessie zonder werk vielen. Natuurlijk is de politieke klasse overwegend tegen Proposition 13. Maar wat denkt de bevolking zelf, nadat ze de gevolgen van het voorstel aan den lijve heeft kunnen ondervinden? De LA Times hield vorig jaar een opiniepeiling. De vraag luidde: 'Zou u nu voor Proposition 13 stemmen, indien dit voorstel u nu zou worden voorgelegd?' Het resultaat: 66% Ja, en 20% Nee. Na twintig jaar kan de bevolking heus wel inschatten of ze zich in 1978 heeft vergist. De bevolking vindt dat ze zich niet heeft vergist, en ze heeft zeer waarschijnlijk gelijk. Een recente studie aan de universiteit van Californië stelt letterlijk dat een terugkeer naar het belastingsysteem van voor Proposition 13 'een nadelig effect zou hebben op de ouderen en de gezinnen met lagere inkomens'. Bij de bejaarden zou 92% erop achteruitgaan indien Proposition 13 werd afgeschaft.

Wees maar gerust: het referendum op volksinitiatief heeft nog nooit een samenleving te gronde gericht. Dat kan niet gezegd worden van parlementen (tenslotte werd Hitler door een parlement in het zadel gehesen) en nog veel minder van het winsthongerig grootkapitaal.

 

(als opiniestuk opgestuurd naar De Morgen)