Tussen democratie en mensenrechten bestaat een eigenaardige verhouding. Enerzijds worden democratie en enkele democratische basisprincipes duidelijk vermeld in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bepleit de vrijheid van geweten en godsdienst, artikel 19 de vrije meningsuiting, artikel 20 de vrijheid van vereniging en artikel 21 een soort recht op democratie ('Eenieder heeft het recht om deel te nemen aan het bestuur van zijn land, rechtstreeks of door middel van vrij gekozen vertegenwoordigers' en 'De wil van het volk zal de grondslag zijn van het gezag van de Regering').
Geen vuiltje aan de lucht, zo lijkt het, maar tegelijkertijd worden die mensenrechten als een soort 'grens' voor de democratie beschouwd. Zo stelde Karel De Gucht een tijdje geleden: 'In sommige gevallen is het denkbaar en zelfs wenselijk dat de politiek ingaat tegen de meerderheid van de bevolking (...) Als de mensenrechten in het geding zijn, maak je geen compromissen om de publieke opinie op te vrijen' (De Standaard, 01.02.2004) en politicoloog Jan Jagers recenter: '[over populistische partijen] CD&V en SP.A houden ook rekening met de wil van het volk, maar niet als die indruist tegen basisprincipes, zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens' (Knack, nummer 7, 2006), en zo zijn er talloze voorbeelden te vinden.
In feite haken hier enkele zeer positieve én zeer negatieve principes in elkaar, die we dan ook omzichtig zullen ontwarren. Laten we dus alles eens op een rijtje zetten. Allereerst is er het fundamentele democratische principe dat de wil van het volk (van de meerderheid van het volk) gerespecteerd moet worden. Beide citaten erkennen dat principe als vertrekpunt aangezien ze het als de 'regel' beschouwen waarop ze een 'uitzondering' bepleiten. Wat de twee citaten ten gronde bepleiten is dat ze vinden dat die democratie niet over alles mag beslissen, wat erop neerkomt dat een democratische beslissing niet altijd een goede beslissing is. Dat is niet hetzelfde als bij een concrete democratische beslissing in de minderheid zijn en de genomen beslissing dus 'slecht' vinden. Het gaat hier om het principe dat er in een democratie, wil ze leefbaar zijn, enkele basisprincipes van kracht moeten zijn. Een democratie waarin de vrijheid van geweten, van meningsuiting en van vereniging bijvoorbeeld niet absoluut gelden, kan nauwelijks normaal functioneren. Zowel De Gucht als Jagers uiten hiermee een in essentie zeer gezonde, democratische reflex.
Het probleem stelt zich als beiden echter beweren dat de democratie beperkt of genegeerd mag worden als die principiële rechten en vrijheden in het gedrang komen. Daarmee begaan ze zich eigenlijk aan een soort onnauwkeurig denken. Van een sterk morele 'de democratie mag niet aan de mensenrechten raken' (wat positief is) gaan ze over naar een juridisch 'de democratie mag niet aan de mensenrechten raken' of nog 'de democratie kan wettelijk niet aan de mensenrechten raken'. De stelling dat 'de democratie niet mag raken aan de mensenrechten' verschilt echter fundamenteel van de stelling dat 'de democratie niet mag kunnen raken aan de mensenrechten'. In het eerste geval spreken we van een moreel standpunt dat dus noodzakelijkerwijs vrijheid impliceert. Moraliteit zonder vrijheid bestaat niet, een keuze kan pas moreel (goed of slecht) zijn als ze vrij is.
Die eerste stelling kan dus gekaderd worden in een vrij debat waar de spreker dus duidelijk kiest vóór die basisprincipes en vrijheden die volgens hem niet geschonden mogen worden. Het gevaar is dat er nogal gemakkelijk wordt afgegleden naar die tweede stelling. Als je immers sterk voor of tegen iets bent (zoals tégen moord en tégen diefstal), is het dan niet logisch dat je dat juridisch verankert? Antwoord: in sommige gevallen wel, in andere niet, en in het geval van een democratische beslissing is het antwoord duidelijk 'nee'. In die poging om 'de democratie tegen zichzelf te beschermen' maakt men die democratie immers kapot. Ofwel is er immers een democratische meerderheid voorstander van die fundamentele rechten, en dan kunnen ze gewoon in een grondwet worden opgenomen met de garantie dat de bevolking per referendum die vrijheden steeds kan beschermen. Als er echter, zoals beide citaten vrezen, géén democratische meerderheid voor die fundamentele rechten bestaat, dan moet er een autoriteit bestaan die de macht heeft om, tégen de wil van de meerderheid in, een bepaald stel principes te allen koste te handhaven. De vraag die zich dan stelt is: hoe kunnen we er zeker van zijn dat dat 'goede principes' zullen zijn? Als een meerderheid van de bevolking ertegen is, is de kans groot dat u en ik er ook tegen zijn, en het enige wat we dan zien is een bepaalde elite die principes in stand houdt omdat zij die fundamenteel acht. Daarmee zitten we onmiddellijk in de situatie van een theocratie zoals Iran, waar een raad van geestelijken elke wet kan controleren op de compatibiliteit met 'de fundamentele (islamitische) principes'. Net zo moet er blijkbaar volgens De Gucht en Jagers (en vele andere politici, academici en journalisten) een autoriteit bestaan die de macht moet hebben om, als het volgens die autoriteit nodig is, tegen de wil van de bevolking in te gaan. Nodeloos te zeggen dat dat nu al het geval is in nagenoeg elk westers land.
Zo zien we dat een gezonde, democratische reflex (dat in een democratie bepaalde vrijheden en rechten niet aangetast mogen worden) onmiddellijk in een ondemocratische gruwel kan omslaan als men die morele keuze (vóór die rechten en vrijheden) wettelijk wil 'beveiligen' tegen democratische beslissingen. De oorzaak van die plotse omslag is dat men het morele oerprincipe van een democratie verlaat, en dat is de ultieme lakmoesproef voor alle stellingen die op het eerste gezicht zeer positief en 'pro democratie' klinken, maar die bij nader onderzoek een regelrechte aanval op die democratie zijn.
Nauw verwant hiermee is de zogenaamde 'paradox' van de democratie: kan of mag een democratie zichzelf afschaffen? Het antwoord is ondubbelzinnig 'ja'. Democratie is maar mogelijk als mensen ervoor kiezen, je kan dat onmogelijk 'opleggen', er is geen historische wetmatigheid die ons naar democratie zal brengen, we moeten ervoor kiezen en – meestal – voor vechten. Die zogenaamde 'paradox van de democratie' is in wezen dus helemaal geen paradox, maar een ultieme test die we op de volgende manier kunnen herformuleren: 'Een democratie is pas een échte democratie als ze zichzelf kan afschaffen.'
Het zal opdracht zijn om dat inzicht aan de De Guchten en de Jagersen van deze wereld duidelijk te maken, zodat we eindelijk hebben waar we – blijkbaar? – allemaal naar streven: democratie.