Het paternalisme van de Gentse politieke klasse

Onderstaand opiniestuk werd gezonden naar de redactie van De Morgen, als reactie op het opiniestuk van Dirk Holemans.

Op zondag 25 april vindt in Gent een soort plebisciet plaats over een plan omtrent het openbaar vervoer. Agalev-gemeenteraadslid Dirk Holemans (De Morgen, 25.03.1999) doet daar nogal euforisch over. Hij heeft het over 'een nieuw referendummodel voor Vlaanderen' en doet alsof de 'democratische partijen' in Gent het warm water hebben uitgevonden inzake burgerdemocratie. In werkelijkheid is de hele heisa rond dit plebisciet een mistgordijn, dat door de politieke klasse wordt opgetrokken om haar fundamenteel gebrek aan democratische gezindheid te verbergen.

De bittere werkelijkheid is dat 10 procent van de Gentse kiesgerechtigden getekend heeft voor een referendum over de invoering van gratis openbaar vervoer in Gent naar Hasselts model, en dat deze aanvraag door de 'democratische' partijen (met inbegrip van Agalev) eensgezind in de vuilnisbak werd gekieperd. Deze 'democraten' schrapten dus de door het volk gestelde vraag, drongen in plaats daarvan een totaal andere vraagstelling op, en prijzen dit manoeuvre nu aan als het 'nieuwe referendummodel voor Vlaanderen'. Het met de partijen verbonden 'middenveld' wordt dan gemobiliseerd om het plebisciet tot een 'succes' te maken. In tegenstelling tot wat Holemans zegt is deze plebiscitaire praktijk zo oud als de straat. In Gent gebeurde het volgende: het referendum op volksinitiatief (waarbij de burgers de vraagstelling bepalen) wordt verboden, en in de plaats wordt een plebisciet ingevoerd (waarbij de vraagstelling door de politieke macht wordt opgelegd). Machthebbers houden niet van het referendum op volksinitiatief, maar ze zijn dikwijls wel verlekkerd op plebiscieten. Hitler moest bijvoorbeeld niets weten van het (weliswaar gebrekkig geregelde) referendum op volksinitiatief dat tijdens de Weimarrepubliek bestond; maar hij maakte herhaaldelijk gebruik van plebiscieten. Het plebisciet is schijndemocratie bij uitstek. Enerzijds mag het volk zich uitspreken, wat democratisch oogt en de machthebbers democratische schijnlegitimiteit kan opleveren, maar anderzijds bepaalt de macht toch waarover de burgers zich wel of niet kunnen uitspreken, zodat ongewenste vragen en stemuitslagen vermeden kunnen worden.

Holemans beschrijft het Gentse plebisciet als 'een democratische innovatie die de burgers geen inspraak maar beslissingsrecht toekent'. Dat is pure newspeak. Beslissingsrecht heeft alleen maar betekenis indien je als burger eerst en vooral kan meebepalen waarover je beslissingsrecht krijgt. Wie als vegetariër 'mag' kiezen tussen lever en niertjes, heeft geen beslissingsrecht. Zogenaamde keuzes die burgers alleen maar binnen door de machthebbers vastgelegde grenzen mogen maken, doen volledig afbreuk aan de soevereiniteit van de kiezers. Het is alleen maar het recht om eens te mogen mummelen doorheen de muilband die je door de politieke klasse kreeg opgezet. Holemans schrijft euforisch: 'Nu krijgen de Gentenaars de kans om inzake openbaar vervoer zelf een keuze te maken.' Dat is niet waar. Vrije keuze is er pas indien je ook zelf de alternatieven kan selecteren waartussen je kan kiezen. Het alternatief van het gratis openbaar vervoer, voorgedragen door 17.000 Gentse kiesgerechtigden, werd door de 'elite' echter al bij voorbaat geschrapt. Daarmee is meteen ook de mogelijkheid tot keuze geschrapt, en al de rest is larie.

Holemans haalt twee argumenten aan om het manoeuvre van de Gentse politieke klasse te rechtvaardigen.

Ten eerste verschuilt hij zich achter de wet op het referendum van 10 april 1995, en achter het negatief advies dat de commissie van minister Peeters binnen het kader van deze wet over de referendumvraag uitbracht. Iedereen weet ondertussen echter dat deze absurde wet slechts een facultatief karakter heeft. Gemeenten hebben perfect het recht om referendums te laten verlopen volgens andere modaliteiten dan diegene voorzien in de wet van 10 april 1995. Meer zelfs: de meeste referendums die in België na die tijd hebben plaatsgevonden (vooral in Wallonië) verliepen daadwerkelijk niet volgens de in deze wet voorziene modaliteiten. In Wallonië hadden bepaalde steden, zoals Luik, trouwens reeds voor 1995 eigen reglementen inzake volksraadplegingen. De 'initiatiefgroep gratis openbaar vervoer' heeft alle gemeenteraadsleden nog eens uitdrukkelijk gewezen op het facultatief karakter van de wet van 10 april 1995, en op de mogelijkheid om volgens eigen modaliteiten een referendum in te richten. De Gentse politici kunnen dus geen onwetendheid voorwenden. Zij blijven bewust en eensgezind het facultatief karakter van de wet van 10 april 1995 negeren, om verder het (niet-bindende) advies van de adviescommissie als schaamlap te kunnen gebruiken.

Ten tweede zegt Holemans dat het 'model Hasselt' niet toepasbaar is in Gent, wegens te duur. Maar hoe kan hij dit beweren? Zijn het niet de belastingbetalers zelf die moeten uitmaken wat te duur is en wat niet? De Gentenaar moet natuurlijk het kostenplaatje van gratis openbaar vervoer vernemen. Op plaatsen waar het referendum is ingeburgerd gebeurt doorgaans het volgende: een onafhankelijke openbare dienst onderzoekt de budgettaire implicaties van het voorstel, en deelt in beknopte en duidelijke taal zijn bevindingen mee in de officiële kiesbrochure die de kiezers bezorgd krijgen enkele weken voor het kiesgebeuren. Hoe dit in de praktijk verloopt kan iedereen gemakkelijk nagaan op het internet. Die budgettaire implicaties spelen ook altijd een grote rol in het openbaar debat dat aan de stemming voorafgaat. In een echte democratie zou de Gentse kiezer goed voorgelicht moeten zijn omtrent de argumenten pro en contra gratis openbaar vervoer, met inbegrip van een betrouwbare kostenanalyse. Indien gratis openbaar vervoer bijvoorbeeld belastingverhoging zou betekenen, dan moet de Gentenaar dit ook vernemen. Maar de keuze voor of tegen openbaar vervoer is uiteindelijk, zoals alle politieke beslissingen, een keuze voor of tegen bepaalde waarden. Niemand kan a priori beweren dat gratis openbaar vervoer in Gent 'objectief' te duur is. Indien de Gentse kiezers bereid zijn om hiervoor meer belasting te betalen, of op andere diensten in te leveren, dan is het gratis openbaar vervoer niet te duur. De vraag of het gratis openbaar vervoer te duur is, heeft zoals alle politieke vragen uiteindelijk een moreel karakter. Het paternalisme van de Gentse politieke klasse, met inbegrip van Agalev, bestaat ten gronde hierin dat zij de Gentse kiezer niet in staat acht om zo'n morele afweging te maken. In artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat nochtans: 'Alle mensen (...) zijn begiftigd met verstand en geweten.' De Gentse politici denken daar blijkbaar anders over.