Hans-Hermann Hoppe, Democracy. The God that failed.
London, Transaction Publishers, 2001, 2004.
De libertaire beweging die vooral in de USA wortel heeft geschoten, maar eigenlijk stamt uit Oostenrijk, vormt in deze gedachtearme tijden een van de interessantste gedachtestromingen. Ludwig von Mises geldt voor de libertairen als stamvader, en Murray Rothbard als eerstaanwezend profeet.
Een van de opvallendste hedendaagse vertegenwoordigers van het libertaire gedachtegoed is Hans-Hermann Hoppe. Net zoals von Mises is Hoppe een naar de VS geëmigreerde Oostenrijker.
Het bekendste boek van Hoppe is Democracy. The God that failed. Dit boek, eigenlijk een bundel herwerkte essays, is een frontale aanval tegen het momenteel als 'democratie' verkochte systeem dat in de westerse landen als norm geldt.
Von Mises was een tegenstander van autoritaire systemen en pleitte voor de democratie als alternatief. Maar, zo waarschuwt Hoppe: 'Mises's definition of democratic government is fundamentally different from its colloquial meaning. Mises grew up in a multinational state and was painfully aware of the antiliberal results of majority rule in ethnically mixed territories. Rather than majority rule, to Mises democracy meant literally 'self-determination, self-government, self-rule', and accordingly, a democratic government was essentially voluntary membership organization in that it recognized each of its constitutents' unrestricted right to secession' (p. 79). Hoppe citeert von Mises: 'The right of self-determination in regard to the question of membership in a state thus means: whenever the inhabitants of a particular territory, whether it be a single village, a whole district, or a series of adjacent districts, make it known, by a freely conducted plebiscite, that they no longer wish to remain united to the state to which they belong at the time, their wishes are to be respected and complied with. This is the only feasible and effective way of preventing revolutions and international wars' (p. 79). Het spreekt vanzelf dat bijvoorbeeld de VS vanuit dit gezichtspunt absoluut niet als een democratie kan gelden, want de bloedige secessieoorlog ontstond juist doordat het recht op afscheiding van de zuidelijke staten niet werd erkend. Ook België kan volstrekt niet gelden als een democratie. Niet alleen kan geen enkele groep burgers stemmen over een secessievoorstel; iedere vorm van directe besluitvorming wordt sowieso uitgesloten uit vrees dat een uitslag die te grote verschillen vertoont tussen de diverse landsgedeelten, secessioneel streven zou aanmoedigen. Von Mises vond dat het streven naar secessie in principe doorgetrokken moet worden tot op het niveau van het individu, al zag hij hier technische moeilijkheden. Men kan het streven van von Mises op dit vlak eenvoudig samenvatten in een korte stelling: ieder sociaal contract moet een reëel contract zijn, dat vrij werd afgesloten.
De 'democratische' staat als monopolist
Hoppe gebruikt de term 'democratie' dus in de zin waarin dit woord ook wordt gehanteerd door de heersende kaste in de westerse landen. Het gaat over een systeem dat eigenlijk als een particratie aangeduid moet worden, in de zin dat niet de burgers maar de leidingen van de politieke partijen bepalen welke wetten en maatregelen wel of niet worden goedgekeurd.
Hoppe bekijkt (zoals andere libertairen) het particratische verschijnsel eerst en vooral door een economische bril: 'Without the right to secession, a democratic government is, economically speaking, a compulsory territorial monopolist of protection and ultimate decisionmaking (jurisdiction) and is in this respect indistinguishable from princely government. Just as princes did not allow secession, so it is outlawed under democracy. Furthermore, as implied in the position of a compulsory monopolist, both democratic government as well as princes possess the right to tax. That is, both are permitted to determine unilaterally, without consent of the protected, the sum that the protected must pay for their own protection' (p. 81).
Dit lijkt mij zonder meer een verhelderend gezichtspunt te zijn. De particratische staat beschikt over een 'geweldmonopolie'. Dat monopolie legt die staat op aan de burgers, zogezegd voor hun eigen bestwil. De burgers moeten noch mogen zichzelf verdedigen tegen allerlei rovers en geboefte. Voor die bescherming zorgt de staat (wat in de praktijk best kan tegenvallen). Maar natuurlijk moeten de burgers wel betalen voor die 'bescherming'. Hoeveel? Dat bepaalt de staat, de facto op een volstrekt eenzijdige manier. En betalen moet de burger, ongeacht het opgelegde tarief. Wie het waagt om niet te betalen, stelt plotseling vast dat het geweldmonopolie van de staat tegen hemzelf wordt gekeerd. De staat kan je met behulp van de politiemacht, die je zogezegd moet beschermen, uit je huis zetten, je bezittingen ontnemen en verkopen. Betalen móét je. In wezen is de relatie die de burger in dit opzicht met de staat heeft, dezelfde als de relatie tussen een Napolitaanse winkelier en de hem 'beschermende' maffiosi. In beide gevallen wordt de 'klant' met geweld gedwongen om 'veiligheid' te 'kopen' bij een bewapende monopolist die eenzijdig de prijs bepaalt.
Meer nog. Je moet niet alleen betalen voor je 'bescherming'. Je 'krijgt' er vanwege de staatsmonopolist nog allerlei diensten bij geleverd. Wegen. Justitie. Onderwijs. Zelfs stadsdichters, filmkeurders en internetcensoren. Allemaal 'diensten' waarop je niet noodzakelijk bent gesteld maar die je monopoliegewijs worden geleverd, met verplichte afname tegen een eenzijdig opgelegde prijs.
Dat is inderdaad de werkelijkheid. De staat is een economische actor, die voor zichzelf een wapen- en machtsmonopolie reserveert en op basis daarvan zijn lijfeigenen eenzijdig dure 'dienstverlening' door de strot duwt.
Deze rauwe werkelijkheid wordt natuurlijk ideologisch verhuld. Daarvoor dienen nieuwspraak, memenproductie, onderwijs en media. Voor dit sluierwerk wordt de intellectuele klasse ingehuurd. Maar de werkelijkheid is wat ze is.
Alle economische activiteit, inclusief 'sociale zekerheid', landsverdediging, politiediensten, verkeerswezen en rechtspraak, dienen aan de staat te worden onttrokken. De vraag is onder welke voorwaarden dit het best gebeurt.
Hoppe ziet grote verzekeringsmaatschappijen als de beste leveranciers van veiligheid. De burger verzekert zich bij zo'n maatschappij, die voor zijn bescherming instaat en hem schadeloosstelt indien de bescherming faalde en de verzekerde toch schade leed. De verzekeringsmaatschappij financiert hiertoe veiligheidsdiensten die de staatspolitie vervangen. De maatschappijen hebben uiteraard belang bij een zo laag mogelijke criminaliteit en men kan volgens Hoppe dus een efficiëntere werking verwachten in vergelijking met de 'diensten' geleverd door een opgedrongen staatsmonopolie.
Zoals iedere economische activiteit gebeurt ook de productie en consumptie van veiligheidsdiensten in het kader van een netwerk van vrij gesloten contracten. Het gaat hier over contracten tussen de verzekeringsmaatschappijen en hun cliënten, tussen de verzekeringsmaatschappijen onderling (inclusief contracten in verband met arbitrage en wederzijdse verzekering) en contracten tussen verzekeringsmaatschappijen en door hen onder de arm genomen veiligheidsdiensten.
Hoppe ziet dat vormen van associatie in de economisch sfeer natuurlijkerwijs opduiken: 'All insurance companies are connected through a network of contractual agreements of mutual assistance as well as a system of international reinsurance agencies, representing a combined economic power which dwarfs that of most existing governments' (p. 248). Maar Hoppe schetst een nogal eenzijdig beeld van dit netwerk van associaties. Het is duidelijk dat in een geval als veiligheid of sociale zekerheid niet enkel de leveranciers, maar ook de consumenten zich natuurlijkerwijs zullen aaneensluiten. Mensen zullen zich inzake sociale zekerheid bijvoorbeeld als vanzelfsprekend aaneensluiten tot mutualiteiten, die dan groepscontracten afsluiten met verzekeringen. Dat is een kwestie van simpele economische efficiëntie. Enerzijds kan een individu niet altijd gemakkelijk de markt overzien. Anderzijds kan de producent niet altijd nauwkeurig de wensen peilen van de consument. Bovendien drukken bepaalde economische noden zich niet uit op het niveau van het individu of het gezin, maar op een ruimer niveau. Dat zal zeker het geval zijn voor de veiligheid. Net zoals opvoeding of sociale zekerheid, dient ook de veiligheid in eerste lijn verzekerd te worden door het gezin. Het maffieuze geweldmonopolie van de staat moet worden afgeschaft en gezinnen moeten het recht krijgen op gewapende zelfverdediging. Het recht op vrije wapendracht moet aan de gezinnen worden teruggegeven, wat inhoudt dat een of andere variant op het tweede amendement van de VS-grondwet moet worden ingevoerd. Vanzelfsprekend zullen gezinnen inzake veiligheidszorg buurtnetwerken organiseren, met afspraken voor onderling gsm-alarm, regelingen voor wederzijds huistoezicht bij afwezigheid en dergelijke. Het is duidelijk dat iedere vorm van buurtorganisatie een drastisch ontmoedigende werking zou uitoefenen op potentiële criminelen. Op analoge manier zullen gezinnen bijvoorbeeld in eerste lijn zelf hun kinderen opvoeden, leren lezen, schrijven en rekenen, en zal pas in tweede lijn een beroep gedaan worden op vaardigheden bij familie en kennissen. Op een bepaald punt ontstaat dan vraag naar meer gespecialiseerde dienstverlening, en dan zullen gezinnen gaan uitkijken naar onderwijsondernemingen (scholen of leveranciers van thuisonderricht) op het vlak van opvoeding, en zullen buurtnetwerken gaan uitkijken naar leveranciers van meer geavanceerde verzekerings- en veiligheidsdiensten.
De natuurlijke situatie op economisch gebied is diegene waarbij die activiteit optreedt in het kader van een netwerk van vrij gesloten overeenkomsten of contracten, waarbij dit netwerk door de aard der zaak zelf een bipolaire structuur zal vertonen, met aan de ene pool een geheel van contractueel verbonden consumenten, en aan de andere pool een geheel van contractueel verbonden leveranciers. Inzake veiligheid zal men bijvoorbeeld komen tot een situatie waarbij bewoners die in een bepaald gebied de elementaire veiligheid hebben uitgebouwd, op zoek gaan naar leveranciers van supplementaire veiligheidsdiensten die niet meer efficiënt op kleine schaal kunnen worden geleverd. Die leveranciers, in eerste lijn verzekeringsondernemingen, zullen langs hun kant weer een netwerk van onderlinge verzekering hebben uitgebouwd, en ook overeenkomsten hebben met gespecialiseerde interventie- en bewakingsdiensten enzovoort.
Recht op discriminatie
Het is van groot belang om in te zien dat dit soort vrije markt grondig verschilt van de nepvrijemarkt die door de politieke kaste wordt gehuldigd en bijvoorbeeld door de EU wordt gepromoot. Op een echte vrije markt worden niet-persoonsgebonden goederen en diensten verhandeld via overeenkomsten en contracten, die volkomen vrij tussen de partners tot stand komen. De vrijheid om een netwerk van contracten uit te bouwen is essentieel.
De nepmarkt die door de heersende kaste wordt gepromoot, wijkt in twee opzichten grondig af van de authentieke vrije markt die in een menswaardige samenleving zou ontstaan.
Enerzijds worden op de nepmarkt ook pseudogoederen verhandeld, zoals arbeid, ideeën of grond.
Anderzijds wordt het recht op vrije overeenkomst tussen individuen door de staat systematisch afgebroken. Het recht op het Vrije Contract kan men beschouwen (in de terminologie van Matthias Storme) als het recht op discriminatie. Zowel consument als producent moeten de volkomen vrijheid hebben om een contract wel of niet af te sluiten. Dit recht op het Vrije Contract is even absoluut als het recht op het Vrije Woord. Net zoals de mens niet waarachtig mens kan zijn op geestelijk domein zonder het recht op het Vrije Woord, kan de mens niet waarachtig mens zijn op fysiek (stoffelijk, economisch) gebied zonder het recht op het Vrije Contract. Een contract sluiten we steeds met de een, en bijgevolg niet met de ander. Het brood dat ik in de ene winkel koop, zal ik niet gekocht hebben in de andere winkel, die dus werd 'gediscrimineerd'. Indien ik in een vrije maatschappij voor de ene rechter kies, zal ik andere kandidaat-rechters hebben 'gediscrimineerd'. Een uitbater van een dancing die enkel autochtonen wil toelaten, 'discrimineert' allochtonen. Wie een keuken laat installeren door de ene leverancier, 'discrimineert' de andere keukenbouwers. Een vrije gemeente die een veiligheidscontract afsluit met één verzekerings- en politieonderneming, 'discrimineert' de andere ondernemingen. Het is duidelijk dat een staatsmonopolist diep vijandig zal staan tegenover het principe van het Vrije Contract, en alles zal doen om dit principe uit te roeien. Leden van de politieke kaste voelen immers instinctief aan (of doorzien helder, al naargelang het geval) dat het principe van het Vrije Contract, net als het principe van het Vrije Woord, radicaal hun monopolie en hun bron van macht, aanzien en inkomsten in vraag stelt.
Hoppe beschrijft helder hoe de staat gaandeweg het recht op discriminatie (wat niets anders is dan het recht op het sluiten van vrije overeenkomsten) ondermijnt en afbreekt: 'We have been gradually stripped of the right to exclusion implied in the very concept of private property. As sellers we cannot sell to and as buyers we cannot buy from whomever we wish. And as members of associations we are not permitted to enter into whatever restrictive covenant we believe to be mutually beneficial. As Americans, we must accept immigrants we do not want as our neighbors. As teachers, we cannot get rid of ill-behaved students. As employers, we are stuck with incompetent or destructive employees. As landlords, we are forced to cope with bad tenants. As bankers and insurers, we are not allowed to avoid bad risks. As restaurant or bar owners, we must accommodate unwelcome customers. And as members of private associations, we are compelled to accept individuals and actions in violation of our own rules and restrictions' (p. 243). Het spreekt vanzelf dat de staat deze kruistocht tegen het Vrije Contract met allerhande pseudomorele redenen bekleedt. De politieke klasse heeft het over de bekamping van 'uitsluiting' en 'racisme'. Dat is natuurlijk onzin. Indien iemand bijvoorbeeld om antiracistische redenen zijn woning moet verhuren aan iemand met wie hij nooit een vrij contract zou hebben afgesloten, dan is dat huis tegelijk niet meer beschikbaar voor een andere kandidaat-huurder met wie wél een vrije overeenkomst tot stand had kunnen komen. De zogenaamde antidiscriminatie-ideologie voert alleen maar een herverdeling door ten nadele van mensen en instellingen die over veel vertrouwen en krediet beschikken, en dit ten voordele van mensen en instellingen die over minder vertrouwen en krediet beschikken. In feite is de door de politieke kaste gelanceerde aanval tegen het recht op discriminatie niets anders dan een aanval tegen het feit dat mensen overeenkomsten sluiten op basis van vertrouwen. Vertrouwen kan immers alleen maar in vrijheid worden geschonken. De staat kan vertrouwen niet afdwingen. De door de staat in naam van discriminatiebestrijding opgelegde herverdeling heeft daarom geen enkele morele waarde, wel integendeel. Daarbovenop leidt dit politieke dwangregime onvermijdelijk tot gigantische economische verliezen, want opgelegde 'samenwerking' zal veel minder productief zijn dan samenwerking die tot stand komt op basis van vrij gemaakte keuzes.
Wie maakt de wetten?
Veiligheidsbehoeften die ruimer reiken dan wat gezinnen of buurten autonoom kunnen produceren, kunnen dus geleverd worden door verzekeringsmaatschappijen die enerzijds weer verdere overeenkomsten afsluiten met gespecialiseerde veiligheidsdiensten, en die anderzijds de verzekerden vergoeden indien zij niettemin toch het slachtoffer worden van een of ander misdrijf. Maar natuurlijk moeten die verzekeringsmaatschappijen opereren binnen een stel van regels en wetten en het is op dit punt dat Hoppe volgens mij ontspoort. Hoppe denkt, zoals de meeste libertairen, dat economische activiteit uiteindelijk ook een goed functionerend stel wetten kan voortbrengen. Vooreerst stelt hij dat het libertaire veiligheidssysteem toelaat om een meer variabel en gediversifieerd wetssysteem in te voeren: 'The system would allow for systematically increased variability and flexibility of law (…) Insurers could and would differ and distinguish themselves with respect to the behavioral code imposed on and expected of their clients, with respect to rules of evidence and procedure, and/or with respect to the sort and assignments of awards and punishments. There could and would exist side by side, for instance, Catholic insurers applying Canon law, Jewish insurers applying Mosaic law, Muslims applying Islamic law, and non-believers applying Secular law of one variant or another, all of them sustained by and vying for a voluntary paying clientele' (p. 250). Wat gebeurt er in dit systeem wanneer er een conflict ontstaat tussen personen die bij twee verschillende maatschappijen zijn aangesloten, die opereren op basis van twee verschillende wetssystemen die over het geval ook tot een verschillend besluit komen? In dat geval dient volgens Hoppe een beroep te worden gedaan op 'intergroup law', afspraken die gesloten zijn tussen de verzekeringsmaatschappijen, bekendgemaakt aan hun cliënten als deel uitmakende van het verzekeringspakket, en toegepast door arbiters die in onderling akkoord door beide maatschappijen zijn aangeduid.
Mijns insziens komen we op deze manier opnieuw in een soort particratisch stelsel terecht, met de verzekeringsmaatschappijen in plaats van de partijen als wettenmakers. Ook in dit systeem zouden we groepen hebben, min of meer levensbeschouwelijk gedefinieerd, die dan 'vertegenwoordigers' hebben die onderling wetten maken op basis van compromissen. Er is niets dat garandeert dat deze compromissen ook daadwerkelijk de wil van de consumenten uitdrukken. Het is bijvoorbeeld zeer goed denkbaar dat al de verzekeringsmaatschappijen van hun aangeslotenen eisen dat ze geen 'provocerende meningsuitingen' in circulatie brengen die anderen tot geweld zouden kunnen 'aanzetten'. Zo'n regeling zou vanuit het oogpunt van alle verzekeringsmaatschappijen de veiligheid verhogen, maar het recht op vrije meningsuiting zou verdwijnen. Of het zou kunnen dat de verzekeringsmaatschappijen tot een compromis komen waarbij iedereen toegeeft op een of andere particulariteit van de andere groep, waarbij dan een geheel van regelingen tot stand komt dat door vrijwel geen enkele verzekerde wordt geapprecieerd. Omdat er in de praktijk slechts een relatief klein aantal maatschappijen in een bepaald gebied zullen opereren, zal men uitmonden in een systeem dat voor de consumenten zeer suboptimaal zou zijn. Het is gewoon een principiële vergissing om te denken dat vanuit puur economische overwegingen goede en menswaardige wetgeving kan ontstaan. De wet dient haar bron te hebben in het geestesleven van de individuen, in het daaruit voortspruitende vrije debat met afsluitende stemming door individuele burgers. De geest heeft zijn redenen die de economie niet kent.
Het zwakke punt van de libertaire stroming in de USA, die voor het overige zeer veel bevrijdende en inspirerende inzichten heeft voortgebracht (en nog voortbrengt), is juist dit fundamentele wantrouwen tegenover democratische besluitvorming an sich. Libertairen als Hoppe geloven niet in een zich tot democratie beperkende staat. Eigenlijk willen ze de staat volledig laten verdwijnen. Het laatste essay uit Hoppes boek (On the impossibility of limited government and the prospect for revolution) behandelt deze problematiek. Deze tekst is geschreven vanuit Amerikaans perspectief. De Amerikaanse grondwet garandeert in principe dat de staatsmacht wordt beperkt. Maar tegelijk voert ze wel het beginsel van het machtsmonopolie voor de staat: 'What the American Constitution did was only this: instead of a king who regarded colonial America as his private property and the colonists as his tenants, the Constitution put temporary and interchangeable caretakers in charge of the country's monopoly of justice and protection. These caretakers did not own the country, but as long as they were in office, they could make use of it and its residents to their own and their protégés' advantage. However, as elementary economic theory predicts, this institutional setup will not eliminate the self-interest-driven tendency of a monopolist of law and order towards increased exploitation. To the contrary, it only tends to make his exploitation less calculating, more shortsighted, and wasteful' (p. 273-274). Het centrale probleem was dus dat de Amerikaanse grondwet überhaupt een staatsmonopolie invoerde inzake rechtspraak en 'bescherming'. Wanneer dit gebeurt, is het volgens libertairen als Hoppe of Rothbard zelfs maatschappelijk nadelig wanneer dit monopolie slechts tijdelijk, en via verkiezingen, wordt toegekend. Een monarch, die een land beschouwt als het bezit van hemzelf en zijn familie, zal de neiging vertonen om voor zijn vermeende bezit zorg te dragen op langere termijn. Tijdelijke monopolisten moeten hun slag slaan tijdens de weinige jaren dat ze aan de macht zijn. In de woorden van Rothbard: 'The government official must milk the property as quickly as he can, since he has no security of ownership' (p. 274). Die tendens tot uitmelkerij leidt tot een progressieve vervetting van de staat; een tendens die volgens Hoppe onontwijkbaar is zodra men te doen heeft met een staatsmonopolie: 'After more than two centuries of 'constitutionally limited government', the results are clear and incontrovertible. At the outset of the American 'experiment', the tax burden imposed on Americans was light, indeed almost negligible (…) No standing army existed, and (…) a firm commitment to free trade and a noninterventionist foreign policy appeared to be in place. Two hundred years later, matters have changed dramatically. Now, year in and year out the American government expropriates more than 40 percent of the incomes of private producers, making even the economic burden imposed on slaves and serfs seem moderate in comparison' (p. 278). Van groot belang is het besef dat grondwettelijke garanties tegen deze evolutie, die zich natuurlijk ook in Europa heeft voltrokken, totaal niets vermogen. Hoppe citeert ter zake opnieuw Rothbard: 'The idea of binding down power with the chains of a written constitution has proved to be a noble experiment that failed. The idea of a strictly limited government has proved to be utopian; some other, more radical means must be found to prevent the growth of the aggressive State' (p. 277-278).
Op dit punt gekomen moet men de begrippen scherp vatten. Zodra een staat een machtsmonopolie (gewapende macht en rechtspraak) in handen geeft van enkelen, treedt inderdaad een mechanisme van toenemende plundering en machtsconcentratie in werking. De staat zal dan inderdaad voortdurend meer belasting gaan heffen, voortdurend meer fundamentele vrijheden afschaffen, en voortdurend grotere druk uitoefenen op natuurlijke menselijke gemeenschappen (met name gezinnen) die als concurrenten van de staatsmacht worden beschouwd. Het machtsmonopolie van de staat moet dus worden afgeschaft. Dit betekent dat de levering van veiligheidsdiensten en van rechtspraak en arbitrage aan de staat onttrokken moet worden. Daarover lijkt mij weinig discussie mogelijk. Maar uit dit alles volgt niet dat economische actoren ook moeten bepalen hoe de wetten luiden, of dat de staat eenvoudigweg moet worden afgeschaft. De logische conclusie luidt veeleer dat (a) de burgers de wetten moeten maken, en dat (b) een scheiding tussen staat en macht moet worden doorgevoerd.
De scheiding van staat en macht is voorhanden in de mate dat het recht op secessie voorhanden is. Burgers moeten over het recht beschikken om zich, in groep (bijvoorbeeld per regio of per gemeente) of desnoods individueel of per gezin, te kunnen losmaken uit een ongewenst staatsverband. Het staatsburgerschap moet met andere woorden actief worden gewild. Het dient te berusten, niet op een fictief 'sociaal contract', maar op een reëel en daadwerkelijk contract dat dus berust op het akkoord van twee partijen: de burger en de gemeente. De Zwitserse ervaring, waarbij het burgerschap inderdaad aan de lokale gemeenschap is verbonden, kan hier als voorbeeld dienen. Een kandidaat-immigrant kan zich voorstellen aan die gemeenschap en deze laatste kan het burgerschap vrij toekennen of niet. Met het burgerschap kunnen dan voordelen verbonden zijn, zoals het recht op vrije wapendracht, de mogelijkheid om het gebruiksrecht van grond te verwerven of het ontvangen van een klein basisinkomen. Maar het burgerschap is niet vanzelfsprekend. Het kan worden geweigerd. De verwerving ervan is geen recht, want het berust op een Vrij Contract, een reëel en geen fictief sociaal contract. Ook voor ingeborenen zou bij het bereiken van de volwassen leeftijd het best zo'n expliciet officieel contract tot stand komen. De burger onderwerpt zich door het contract niet aan de staatsmacht, want er is geen staatsmacht maar een burgermacht.
De staat beperkt zich in zo'n vrije gemeenschap tot de organisatie van de democratische wetsproductie en enkele activiteiten die hier direct bij aansluiten. Er zijn bijvoorbeeld argumenten om het gevangeniswezen als een staatsactiviteit te behouden. Ook juridische diensten, die rechters bijstaan, kunnen het best onder de staat ressorteren. In economisch en bureaucratisch opzicht zal zo'n staat zeer licht wegen, en absoluut niet te vergelijken zijn met de monsterstaat die momenteel zo'n 40% (USA) tot 50% (West-Europa) van het bnp opslokt. Maar in democratisch opzicht zal zo'n staat juist veel zwaarder wegen dan de huidige particratische moloch.
De democratische staat van de toekomst zal het economisch leven veel efficiënter laten verlopen, niet alleen doordat de directe staatsinterventie op economisch gebied (met zijn veelheid aan dwangmonopolies) tot het verleden zal behoren, maar ook doordat de verlammende werking van zo'n bemoeialstaat op de arbeidslust en de ondernemingsgeest zal wegvallen. Wanneer mensen enerzijds het gevoel hebben dat de staat geen voogd is of geen blind monster (dat men zo veel mogelijk moet uitmelken, omdat men zelf sowieso ook uitgemolken wordt), maar een instrument om gemeenschappelijk te regelen wat om regeling vraagt, en wanneer mensen anderzijds vrij hun overeenkomsten kunnen sluiten, dan hebben zij ook volop de ruimte om hun arbeid vanuit innerlijke motivatie te organiseren.
Strategie
Hoe komen we onder het juk van de particratie vandaan?
Verbetering zal niet intreden zolang men 'stamelend bidt of bedelt bij de poort' (Elsschot, Borms). De particraten kunnen niet overhaald worden om vrijwillig hun machtspositie op te geven.
Het essentiële punt is dat de macht van de particraten op een ideologisch fundament berust. Hun macht is gebaseerd op de houding van onderwerping en passiviteit, die in onze hoofden is ingeplant. Hoppe schrijft: 'Mises recognized that the power of every government, whether of princes or caretakers, benevolent men or tyrants, rests ultimately on opinion rather than physical force (…) A government, and in particular a central government, cannot possibly impose its will upon the entire population, unless it finds widespread support and voluntary cooperation within the nongovernmental public (…) in order to strip the government of its powers and repair it to the status of a voluntary membership organization (…) It is not necessary to take it over, to engage in violent battle against it, or even to lay hands on one's rulers. In fact, to do so would only reaffirm the principle of compulsion and aggressive violence underlying the current system and inevitably lead to the replacement of one government or tyrant by another. To the contrary, it is only necessary that one decide to withdraw from the compulsory union and reassume one's right to self-protection. Indeed, it is essential that one proceed in no other way than by peaceful secession and noncooperation. If this advice seems at first naive (…) its status as a genuine strategy of social revolution becomes apparent once the full implications of an act of personal secession are spelled out. The decision to secede involves that one regard the central government as illegitimate, and that one accordingly treat it and its agents as an outlaw agency and 'foreign' occupying force. That is, if compelled by them, one complies, out of prudence and for no other reason than self-preservation, but one does nothing to support or facilitate their operations' (p. 91). Het komt er dus op aan om radicaal innerlijk te breken met de particratische staat, en de ideologie die deze staat verspreidt niet te interioriseren. De bezittingen dienen zo veel mogelijk buiten het bereik van de staat te worden gehouden, de kinderen dienen zo veel mogelijk aan de hersenspoeling en 'opvoeding' door het staatsgecontroleerd onderwijs te worden onttrokken, de propaganda van de staat dient zo veel mogelijk te worden ontmaskerd en de legitimiteit van de machthebbers dient op alle mogelijke wijzen in vraag te worden gesteld. Iedere vrijwillige meewerking aan staatsactiviteiten, verkiezingen en politieke partijen dient te worden geweigerd. Wahlstreik!
Zo'n beweging dient noodzakelijkerwijs te beginnen bij een geestelijke elite (Hoppe spreekt van een 'natural elite'; p. 92) die de beweging in gang zet. In een eerste fase zullen de meeste mensen niet meedoen. Zelfs indien zij op vage wijze de ideologie van de heersende kaste als bedrog herkennen, zullen zij zich in slaap laten wiegen door de schijncadeaus die het regime hun toeschuift; of zij zullen opzien tegen de inspanning die iedere verzetshouding nu eenmaal meebrengt. Maar op een bepaald moment zal toch de brede massa mee op gang moeten komen. De natuurlijke elite zal zich dus voortdurend moeten inspannen om de noodzaak te propageren van secessie ten opzichte van de machthebbers. Dit betekent dat voortdurend niet enkel mistoestanden moeten worden aangekaart, maar dat ook voortdurend op de mogelijkheid van juiste alternatieven dient te worden gewezen, met inbegrip van de afbraak van de particratische staat. Die staat moet niet worden getransformeerd, maar tot een halt worden gebracht. Op dat punt mag niet worden geaarzeld: 'There must never be even the slightest wavering in one's commitment to uncompromising ideological radicalism ('extremism')' (p. 94).
De weg van verzet die Hoppe hier schildert, lijkt mij in wezen een christelijke weg te zijn. De antichristelijke weg, die men bijvoorbeeld bij marxist-leninisten aantreft, is in wezen een machtsstrijd die met geweld wordt uitgevochten. De weg die Hoppe schetst is een innerlijke weg. Hoppe realiseert zich dat de echte strijd zich in de hoofden afspeelt, waar door de machthebbers verspreide memen dienen te worden opgeruimd, niet om ze te vervangen door andere, beter geachte memen, maar door authentieke gedachten. De voortdurende campagne die het elitaire verzet levert tegen de particratische staat, dient gedachten uit te dragen en het denkvermogen van de individuen aan te spreken. Een cultuur van innerlijke soevereiniteit is de grondslag. Wanneer Christus stelt: biedt uw andere wang aan (Mattheus 5:39), dan is dit niet zozeer een stellingname voor principiële geweldloosheid. Wanneer het allerkostbaarste wordt ontheiligd, gebruikt Christus immers wel geweld (Mattheus 21:12). Wat Christus predikt is volstrekte innerlijke soevereiniteit. Men dient het eigen gedrag, maar ook de eigen gedachten en gevoelens, absoluut niet te laten bepalen door het boze. Wie agressie automatisch met geweld beantwoordt, en afkeer met afkeer, handelt immers niet soeverein maar laat het eigen gedrag en de eigen gevoelens bepalen door de agressor. Ook het antwoord van Christus op de belastingvraag (Mattheus 22:21) dient in deze zin te worden begrepen. Het is geen oproep om gedachteloos de belastingen te betalen. Betaal wat je denkt dat de staat moet krijgen, of wat je niet kan vermijden dat de staat kan krijgen, maar geef daarnaast eerst en vooral aan God, aan de wereld van de geest, wat aan God toekomt. Want die geest is uw bron van innerlijke soevereiniteit, van waaruit authentiek verzet georganiseerd kan worden, eerst en vooral tegen de vijand in het eigen hoofd.