Het Lissabon-oordeel uit Karlsruhe: 'Als de EU een staat wordt, moet Duitsland eruit stappen'

Op 30 juni 2009 maakte het Duitse Grondwettelijk Hof zijn langverwachte oordeel over het Lissabon-verdrag bekend. Om de gapende leegte in de Vlaamse mediaberichtgeving wat op te vullen (*) volgt hier in vertaling een stuk waarin prof. dr. Paul Kirchhof het oordeel toelicht en duidt. Het verscheen op 4 juli 2009 in de Frankfurter Allgemeine Zeitung.
 
Een eerste oppervlakkige lezing van het oordeel (en ook de karige berichtgeving in de Vlaamse pers) kan de indruk wekken dat het Hof maar weinig voorbehoud maakte bij het Lissabon-verdrag. De rechters oordeelden immers dat het verdrag niet strijdig is met de Duitse grondwet. Wel moet het Duitse parlement een begeleidende wet volledig herwerken, die de rol van Bundestag en Bundesrat (het parlement, dus) 'na Lissabon' regelt. Pas daarna mag het verdrag geratificeerd worden. Maar het oordeel is ingrijpender dan de eerste euforische reacties konden doen vermoeden en betekent meer dan gewoon een paar maanden uitstel van ratificatie.

Met het Lissabon-oordeel (1) herdefinieert het Duitse Grondwettelijk Hof de machtsverhoudingen tussen de soevereine staat Duitsland en de EU, (2) zet het een rem op de toekomstige overdracht van bevoegdheden naar de EU, (3) kent het zichzelf een actieve rol bij dat proces toe. Maar vooral (4) legt het oordeel – naar mijn weten voor het eerst – formeel het eindpunt van de Europese eenmaking vast: de EU is (slechts) een gemeenschap van soevereine staten. Als de kerncompetenties en de identiteit van de Duitse staat door nieuwe bevoegdheidstransfers uitgehold worden (lees: als de EU de kernbevoegdheden van een staat krijgt), moet Duitsland uit de EU stappen.

Het Hof kent het Duitse parlement een feitelijk vetorecht toe op gebieden die volgens het Lissabon-verdrag exclusieve EU-bevoegdheden moesten worden (bijvoorbeeld militaire EU-operaties buiten de EU). Tegelijk beperkt het Hof de in het Lissabon-verdrag ingebouwde mogelijkheden om in de toekomst lidstaatbevoegdheden naar de EU over te hevelen zonder dat een nieuw verdrag nodig is (en dus zonder de toestemming van alle lidstaatparlementen). In tegenstelling tot bijvoorbeeld België zal in Duitsland het parlement zijn toestemming moeten geven voor elke nieuwe bevoegdheidsoverdracht naar de EU, ook al is die in het Lissabon-verdrag voorzien. Hetzelfde geldt wanneer de EU-raad meerderheidsbeslissingen wil invoeren waar vandaag de unanimiteitsregel geldt.

Het oordeel sterkt de macht van het Duitse parlement en dus van de Duitse staat in het proces van voortschrijdende EU-integratie. Bovendien waarschuwen de rechters in Karlsruhe expliciet dat ze al te verregaande bevoegdheidsoverdrachten desnoods zelf zullen tegenhouden. Kortom, met zijn oordeel plaatst het Grondwettelijk Hof de Duitse nationale soevereiniteit vandaag en in de toekomst boven de EU-soevereiniteit. Voor de voorstanders van een 'Verenigde Staten van Europa' (met ene Guy V. als zelfverklaard boegbeeld) is dit dan ook een serieuze tegenvaller. Alleen al om die reden had de Vlaamse pers er wat meer aandacht aan mogen besteden.

Maar ik loop vooruit op de beloofde analyse van Paul Kirchhof. Kirchhof was van 1987 tot 1999 rechter bij het Grondwettelijk Hof. In 1989 was hij rapporteur over het Maastricht-oordeel van het Hof. Kirchhof weet dus waarover hij spreekt. In zijn stuk bespreekt hij inhoud en draagwijdte van het Lissabon-oordeel. Bij de vertaling streefde ik meer naar een getrouwe weergave van de inhoud dan naar stilistische perfectie.

(*) Zo verscheen in De Standaard tussen 30 juni en vandaag slechts één kort artikel, dat dan nog integraal van NRC afgeschreven was. Geen woord van een eigen medewerker, geen letter commentaar of duiding – niets.

 

Democratie in Europa

De nieuwe begeleidende wet bij het Lissabon-verdrag moet veeleisend zijn

 

Door Paul Kirchhof (bron: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 04.07.2009)

 

De EU daarentegen is een gemeenschap van staten. Hier worden de wetten niet door het Parlement gemaakt, maar door de Raad, waarin de regeringen van de lidstaten vertegenwoordigd zijn. Dit systeem van wetgeving door de executieve macht leidt niet tot een voortdurend debat tussen parlementaire meerderheid en oppositie, bevordert het publieke debat niet, zoekt vooral de belangengroepen als gesprekspartners en ontmoet de kiezer nauwelijks.

In dit systeem heeft het Europees Parlement slechts de competentie om mee te werken bij de totstandkoming van wetgeving en begroting. Het EP vertegenwoordigt geen Europees staatsvolk maar wel de 27 volkeren van de lidstaten, het wordt niet volgens het principe van de gelijkheid van elke stem verkozen, maar volgens het aantal mandaten (met een vastgelegd minimum en maximum) waarop elk land recht heeft. Als het Lissabon-verdrag in werking treedt, zal een in Duitsland verkozen parlementslid 857.000 EU-burgers vertegenwoordigen, tegenover 67.000 voor een in Malta verkozen EP-lid. Het politiek gewicht (Stimmgewicht) van een Duitse burger bedraagt dus een twaalfde van dat van een Maltees.

Het Duitse Grondwettelijk Hof erkent dat het Lissabon-verdrag grondwettig is. Dit verdrag breidt de competenties van de EU wezenlijk uit, vooral inzake strafrecht, defensie, internationale handel en sociale politiek. Het gerecht benadrukt echter dat deze EU-trein niet zonder tussenstop mag blijven rijden, maar veeleer dat het eindstation vastligt en dat het traject een aantal tussenstations heeft, waar de conformiteit met de Duitse grondwet getoetst moet worden. Als de EU van een associatie van staten tot een soevereiniteitsdrager met staatskenmerken zou evolueren, waardoor de lidstaat Duitsland zijn kernopdrachten en zijn identiteit als volstrekt autonome (vollverantwortliche) democratie zou verliezen, dan zou Duitsland een verdere deelname aan de EU moeten weigeren. De Verenigde Staten van Europa zullen op die manier niet ontstaan.

Europees recht is in Duitsland van toepassing, niet omdat de Europese instellingen het uitgevaardigd hebben, maar omdat het Duitse parlement de geldigheid van dat recht voor Duitsland vastlegt. De wet mag soevereiniteitsrechten slechts aan de EU afstaan voor zover dit zakelijk begrensd (sachlich begrenzt), voldoende precies omschreven (hinreichend bestimmt) en principieel herroepbaar (prinzipiell widerruflich) is (principe van beperkte zelfstandige bevoegdheid – begrenzte Einzelermächtigung). De EU mag niet op eigen gezag nieuwe competenties opeisen of meerderheidsbeslissingen invoeren, ze mag haar politieke macht tegenover de lidstaten niet verzelfstandigen.

De Duitse wetgever mag in het verdrag zijn recht om voorbehoud aan te tekenen niet opgeven, vereiste toestemmingen niet bij voorbaat (auf Vorrat) verlenen, verdragswijzigingen niet stilzwijgend (durch Schweigen) goedkeuren, en bovenal niet door vage machtigingen (unbestimmte Ermächtigungen) zijn verantwoordelijkheid in het EU-integratieproces uit handen geven. Voor zover het Lissabon-verdrag zulke vage machtigingen voorziet, moeten deze volgens het Duitse grondwettelijk recht zo behandeld worden, alsof elke daaruit afgeleide nieuwe machtstoename van de EU volgens de formele procedure voor een verdragswijziging werd beslist. De Duitse regeringsvertegenwoordiger in de Raad mag slechts dan instemmen, wanneer de Bundestag en de Bundesrat – in de regel met een tweederdemeerderheid – voordien door een wet hun toestemming gaven. Wanneer, zoals bij richtlijnen met gevolgen voor het strafrecht of ook bij sociaalrechtelijke voorschriften, de Duitse regeringsvertegenwoordiger volgens het Lissabon-verdrag over een vetorecht beschikt, gebruikt hij deze 'noodrem' ook slechts in opdracht van het parlement. Tegenover de verplichtingen tot collectieve bijstand, die het Lissabon-verdrag aan alle lidstaten oplegt, stelt het Grondwettelijk Hof uitdrukkelijk dat het Duitse leger een 'parlementsleger' blijft, met andere woorden dat operaties van de strijdkrachten slechts mogelijk zijn met de instemming van het parlement. Geïntegreerde Europese militaire eenheden mogen, wanneer Duitse soldaten deelnemen, niet zonder toestemming van het [Duitse] parlement ingezet worden.

De juridische en politieke integratieverantwoordelijkheid van het parlement blijft niet beperkt tot een eenmalige akte van toestemming, die de verdere ontwikkeling van het Europees recht aan de Europese instellingen overlaat, maar ze begeleidt een dynamische ontwikkeling van het verdrag. Daardoor krijgt de Bundestag ook tegenover de federale regering meer gewicht. De wetgever moet zich in een begeleidende wet op deze nieuwe beslissingsbevoegdheden voorbereiden. Deze wet gaat niet over randvragen van een integratieprocedure die het snel overstappen naar een Europese politieke agenda mogelijk zou maken; integendeel, de 'begeleidende wet' legt een nieuw evenwicht vast in de verantwoordelijkheden van het Duitse parlement en de Duitse regering, van de EU en de lidstaat Duitsland. Zolang deze veeleisende wet niet uitgevaardigd is, mag de Bondspresident de ratificatieoorkonde bij het Lissabon-verdrag niet in Rome neerleggen en dus het verdrag voor Duitsland niet rechtsgeldig maken.

Ten slotte consolideert het Federaal Grondwettelijk Hof de scheiding der machten ook met zijn eigen rol bij de Europese integratie. Controle door het Hof is noodzakelijk telkens wanneer de EU de grenzen van de haar in het verdrag toegekende bevoegdheden onmiskenbaar (ersichtlich) overschrijdt of wanneer de identiteit van de constitutionele staat Duitsland in zijn onaantastbare kernbeginselen bedreigd is. Voor deze controle is – zo geeft het Hof uitdrukkelijk aan – ook een nieuwe procedure voor het Grondwettelijk Hof 'denkbaar', waarbij het Hof bevoegdheidsoverschrijdende of de identiteit van de Duitse staat schadende EU-akten ontoepasbaar kan verklaren.

Het oordeel van het Grondwettelijk Hof is een mijlpaal voor de grondwettelijke democratische staat, het geeft de EU een democratische impuls, het geeft de burgers meer rechtszekerheid tegenover het Duitse en het Europese recht.