(Vlaamse adviescommissie voor volksraadplegingen, Markiesstraat 1, 1000 Brussel)
De adviescommissie voor volksraadplegingen heeft in verscheidene gemeentelijke volksraadplegingen nogal serieus ingegrepen. In theorie zijn haar adviezen niet bindend, maar in de praktijk verwijzen politici, zeker als hun dit goed uitkomt, maar al te graag naar de adviescommissie om hun eigen voorkeur door verwijzing naar een zogenaamd objectieve instantie door te drukken.
Dat de commissie helemaal niet neutraal opereert, blijkt zelfs uit haar taalgebruik. Zo neemt zij in haar verslag de politiek geladen term 'democratische partijen' over, om alle in het Vlaams Parlement zetelende partijen met uitzondering van het Vlaams Blok aan te duiden. Nu kan men het de bedoelde 'democratische partijen' (CVP, SP, VLD, VU, Agalev) natuurlijk niet euvel duiden dat zij zo'n terminologie hanteren. Maar het wordt bedenkelijk wanneer een objectieve en zogenaamd neutrale instantie dit woordgebruik overneemt, en daarmee van officiële zijde een welbepaalde partij als niet-democratisch brandmerkt, zonder dat ter zake ooit een juridische uitspraak heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt niet beweerd dat het Vlaams Blok al dan niet een 'democratische partij' zou zijn; wel dat organen van de uitvoerende macht zich over zo'n vraag noch expliciet noch impliciet hebben uit te laten.
Vooral de 'dienst' die de commissie heeft bewezen aan de 'democratische partijen' in Gent, door de vraagstelling omtrent gratis openbaar vervoer af te wijzen, steekt de ogen uit. Het jaarverslag is interessant omdat het als bijlage de volledige correspondentie en de adviezen van de commissie omvat. De commissie wees de oorspronkelijke vraagstelling af waarvoor 10 procent van de Gentse bevolking tekende ('Dient het gemeentebestuur ervoor te zorgen dat er in Gent gratis openbaar vervoer komt zoals in Hasselt? Ja of neen?') met de volgende argumentatie:
'Ervan uitgaand dat het openbaar vervoer in de stad Gent niet door de stad zelf maar door de Vlaamse vervoermaatschappij De Lijn wordt georganiseerd, stelt de Commissie vast dat, zoals de vraag wordt geformuleerd, zij enkel betrekking kan hebben op het financiële aspect van de problematiek, met name of de stad Gent ervoor dient te zorgen dat de kosten van het openbaar vervoer binnen de stad door haar gedragen zullen worden.'
'Een eventuele beslissing omtrent de vraag kan dan ook enkel betekenen dat de stad Gent in haar begroting een bedrag zal moeten inschrijven om de kosten van het openbaar vervoer aan De Lijn te betalen (in de plaats van de gebruiker van het openbaar vervoer).'
'Deze vraag heeft dan ook louter betrekking op de begroting. In dit verband verwijst de Commissie naar de bepalingen van artikel 323 van de nieuwe gemeentewet waarbij onder meer aangelegenheden betreffende rekeningen en begroting van de gemeentelijke volksraadplegingen worden uitgesloten.'
'De Commissie wil hiermee niet zeggen dat artikel 323 van de nieuwe gemeentewet per definitie zou betekenen dat elk onderwerp met financiële repercussies van een raadpleging zou zijn uitgesloten. Alleen blijkt uit de gegevens van de zaak dat in casu de gemeenteraad van Gent enkel een begrotingswijziging zou dienen aan te nemen.'
Vooreerst is de argumentatie feitelijk onjuist: invoering van gratis openbaar vervoer zoals in Hasselt zou niet alleen een begrotingsbeslissing impliceren, maar ook bijvoorbeeld een overleg met De Lijn om de buslijnen aan te passen in functie van de verwachte verandering inzake busgebruik enzovoort. Dit gebeurde ook in Hasselt. In feite komt de vraag erop neer dat een nieuwe herziening van het openbaar vervoer moet gebeuren (via een mobiliteitsconvenant), met als bijzonder kenmerk dat het herziene openbaar vervoer kosteloos is voor de individuele gebruiker. Ook nadat de initiatiefgroep hierop wees, hield de commissie het been stijf, en dat was precies wat de politieke partijen in Gent nodig hadden om zich de vraag waarvoor de burgers tekenden van het lijf te houden.
Maar verder moet een dringend vraagteken worden geplaatst achter de aanwezigheid van academische onderzoekers (vooral van de VUB) in deze commissie. Omdat de commissie blijkbaar bedoeld is om de 'democratische partijen' ter wille te zijn, en omdat de door deze 'democratische' partijen ingevoerde wetgeving duidelijk beoogt om de burgers blijvend te bevoogden, horen academici in zo'n commissie niet thuis. Het is in feite een schande dat de wet aan burgers verbiedt om te besluiten waaraan hun belastinggeld moet worden besteed, en academici horen niet – door hun aanwezigheid in een instelling die de toepassing van zo'n wet controleert – dit soort bevoogdende wetten een aureool van respectabiliteit mee te geven. Hoe kunnen zij nog objectief het functioneren van onze instellingen bestuderen, indien zij zichzelf op zo'n controversiële wijze laten betrekken bij de werking ervan? Kris Deschouwer, Kaat Leus en Jo Buelens kunnen maar best zo snel mogelijk uit de commissie stappen, en ten minste een neutrale houding innemen in het spanningsveld tussen burger en partijpolitiek.