In België heeft het Arbitragehof op 21 maart de klacht van de Antroposofische Vereniging tegen de oprichting van een 'Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties' verworpen en daarbij een arrest geproduceerd, dat tamelijk nauwkeurig de nieuw opkomende vrijheidsbeperkende ideologie weergeeft. Het arrest is in twee fundamentele opzichten onthullend.
Vooreerst bevestigt het arrest in wezen de visie van de regering, dat een organisatie officieel 'schadelijk' kan zijn zonder de wet te overtreden. De regering stelde in haar verdediging: 'Het komt het Centrum niet toe lijsten of andere systematische overzichten van schadelijke organisaties publiek te maken. Dit belet evenwel niet dat het Centrum op vraag van het publiek informatie verschaft over de, naar zijn kennis, schadelijke aspecten van de levensbeschouwelijke of religieuze organisaties die het als schadelijk beschouwt. Het begrip 'schadelijk' verwijst naar de definitie bepaald in artikel 2 van het amendement. Het Centrum zal eveneens voor het publiek het aanspreekpunt vormen. De burger die informatie wenst over de schadelijke sektarische organisaties of het slachtoffer van de praktijken van dergelijke organisaties is, moet met zijn vragen bij een centraal punt terechtkunnen.' Met andere woorden: het 'Informatie- en adviescentrum zal ten overstaan van informerende personen wel degelijk laten weten welke organisaties het als schadelijk beschouwt en waarom. Het deelt dus officiële 'labels' uit, zonder dat hiertegen enige vorm van beroep mogelijk is. Van staatswege wordt dus een limbo ingesteld van activiteiten en organistievormen, die weliswaar niet onwettig maar wel 'gevaarlijk' zijn.
Ten tweede: het Arbitragehof gaat zelfs nog een stap verder door het officiële begrip 'gevaarlijke opinie' in te voeren. In het arrest luidt het: 'Het Centrum kan enkel het publiek op preventieve wijze informeren over de activiteiten van een vereniging, zodat het met kennis van zaken de opinies die gevaarlijk kunnen zijn, maar die vrij geuit worden door een dergelijke vereniging, kan beoordelen.'
Kunnen opinies gevaarlijk zijn? Het antwoord kan om principieel-logische redenen alleen maar negatief zijn. Het denkbeeld dat opinies gevaarlijk kunnen zijn impliceert het voorhanden zijn van een soort hogere opinie of meta-opinie, van waaruit men dan de 'gewone' opinies in gevaarlijke en ongevaarlijke kan onderscheiden. Natuurlijk bestaat zo'n niveau van meta-opinies niet: het vrije denken is voor zichzelf de enige en niet verder herleidbare toetssteen. Het vrije denken van de mensen produceert voortdurend opvattingen, opinies en ideeën, die met elkaar in de clinch gaan; en uit deze vrije, chaotische strijd ontstaan weer nieuwe opvattingen, meer en meer met waarheid aangereikt naarmate de strijd heviger en vrijer is. Aan dit proces is niets gevaarlijks; het is integendeel de onderdrukking ervan die gevaren oplevert (en tevens de menselijke waardigheid aantast).
Het is, om een realistisch voorbeeld te nemen, helemaal niet gevaarlijk om te beweren dat aids geen virale aandoening is. Wat wel gevaarlijk kan zijn, is de onwettige uitoefening van de geneeskunde op basis van deze overtuiging. Dan gaat het niet meer om opinies, maar om medische handelingen. Een democratische samenleving kan perfect opleggen, dat voor bepaalde handelingen een bepaalde bevoegdheid bewezen moet worden. Het zijn dan echter de handelingen, en niet de opinies, die gevaarlijk kunnen zijn en geregeld moeten worden. Iemand die zich als arts voordoet en op basis van de vermelde opinie iemand een aidsbesmetting bezorgt, kan heel goed vervolgd worden, maar niet om zijn opinie als zodanig, maar wel omdat hij onwettig de geneeskunde beoefent. En een erkend arts die hetzelfde doet, kan voor een beroepsfout vervolgd worden. De opinie als dusdanig, geventileerd in bijvoorbeeld een wetenschappelijk tijdschrift, is niet gevaarlijk. De betrokken onderzoeker zal het wellicht moeilijk hebben om zijn opinie in het vrije debat te laten standhouden, maar dat is juist de kracht van het Vrije Woord: dat het verkeerde of foute opinies op termijn uitwiedt. Problematisch en gevaarlijk kan het pas worden, wanneer men met de opinies bepaalde handelingen gaat verbinden. Handelingen kunnen gevaarlijk zijn, opinies als zodanig nooit. En wetten kunnen handelingen verbieden, maar geen opinies. Sektes kunnen, evengoed als andere organisaties, overgaan tot onwettige handelingen zoals vrijheidsberoving, onwettige uitoefening van de geneeskunde, diefstal of fiscale fraude. En sektes die zich aan zulke onwettige praktijken overgeven, kunnen eventueel als 'gevaarlijk' worden beschouwd, net als supportersclubs, commerciële bedrijven of politieke partijen die hetzelfde doen. De term 'gevaarlijk' drukt dan uit dat de organisatie en haar leden zich voortdurend aan wetsovertredingen schuldig maken. Maar de 'opinies' of doctrines van de sekte als zodanig, los van enige daad, kunnen niet vanuit enig objectief hoger standpunt het label 'gevaarlijk' toegediend krijgen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat bijna alle belangrijke opvattingen die we nu als vanzelfsprekend beschouwen (heliocentrisme, de noodzaak van vrij wetenschappelijk onderzoek, vrije meningsuiting, ...) ooit als 'gevaarlijk' werden betiteld (Galilei, Vesalius, Voltaire, ...). Natuurlijk zijn ook vele als gevaarlijk beschouwde opinies nu verdwenen. Maar ze verdwenen omdat ze in de strijd tussen de ideeën als verkeerd werden ontmaskerd.
Het Arbitragehof is blijkbaar een andere mening toegedaan. Het meent dat een staatsinstelling op een of andere miraculeuze wijze wel degelijk toegang heeft tot een hoger waarheidsniveau, dat toelaat om de onder de burgers circulerende opinies 'objectief' te verdelen in gevaarlijk of ongevaarlijk, schadelijk of onschadelijk. Hierdoor heeft het Arbitragehof principieel de idealen van de Verlichting verlaten en voor de autoritaire staat en de gedachtepolitie geopteerd. Hoe irreëel het standpunt van het Arbitragehof is, blijkt reeds uit de bemanning van het Centrum, dat volgestouwd wordt met leden van katholieke, vrijzinnige en sceptische organisaties, die nu met de wet en de subsidiegelden in de hand hun ideologische concurrenten kunnen bestoken. Vermits het Centrum in wezen bevolkt wordt door mensen uit de Kerk en uit de loges, waarbij voor de rest natuurlijk zorgvuldig rekening is gehouden met de 'politieke evenwichten', kan men gemakkelijk raden welke opinies 'gevaarlijk' geacht zullen worden.
In werkelijkheid gaat het bij de sektebestrijding niet om de bescherming van de burgers, maar wel om de installatie van gedachtecontrole. De Antroposofische Vereniging beriep zich bij haar verzet tegen de wet op het gelijkheidsbeginsel, in de zin dat enkel levensbeschouwelijke verenigingen met een preventief agerend centrum worden bedacht, terwijl andere organisaties niet op dezelfde wijze worden behandeld, terwijl nergens is aangetoond dat het levensbeschouwelijk element als zodanig bijdraagt aan de vermeende gevaarlijkheid van de sekten. Het Arbitragehof heeft ervoor gekozen om dit bezwaar eenvoudig naast zich neer te leggen, zonder verantwoording. In het Arrest heet het: 'Het kenmerkende van schadelijke sektarische organisaties is dat zij (...) een levensbeschouwelijk of godsdienstig doel hebben of minstens pretenderen een zodanig doel te hebben en zich in hun organisatie of in hun praktijken overgeven aan de vermelde schadelijke onwettige activiteiten. Precies het echt of vermeend levensbeschouwelijk of religieus karakter van die organisaties lijkt hen aantrekkelijk te maken voor een deel van de bevolking en verklaart dan ook de bijzondere bezorgdheid waarop de bestreden wet beoogt te antwoorden. Het onderscheid tussen de schadelijke sektarische organisaties en andere schadelijke organisaties berust aldus op een objectief criterium en kan in redelijkheid niet voor onverantwoord worden gehouden.' Maar het aangevoerde middel had helemaal geen betrekking op het feit dat het onderscheid tussen sektarische organisaties en andere organisaties niet objectief kon worden vastgesteld. Evenmin werd beweerd dat het levensbeschouwelijke of religieuze aspect voor een deel van de bevolking geen aantrekkelijk element kan zijn. Het aangevoerde middel betoogde dat bijkomende schadelijkheid door het levensbeschouwelijk of religieus karakter van een vereniging nergens werd aangetoond. Er zijn bijvoorbeeld organisaties die door hun sportief, politiek of paramilitair karakter extra aantrekkelijk zijn voor een deel van de bevolking. Men zou bijvoorbeeld kunnen stellen, geheel in de logica van de regering en het Arbitragehof, dat het sportief karakter van supportersverenigingen hen aantrekkelijk maakt voor een deel van de bevolking, en dat dit sportief karakter bovendien een objectief criterium vormt dat hen onderscheidt van andere verenigingen. Vermits bepaalde sportverenigingen schadelijk kunnen zijn, zou, indien het gelijkheidsbeginsel ernstig wordt genomen, ook voor hen een Informatie- en Adviescentrum moeten worden opgericht. Indien voor supportersclubs en hooliganbendes niet zo'n Centrum wordt opgericht, en tegelijk niet wordt aangetoond waarom nu precies een levensbeschouwelijke (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een sportieve) dimensie meer gevaar produceert, dan moet worden besloten dat wel degelijk het levensbeschouwelijke als zodanig geviseerd wordt. Nergens werd een studie gemaakt waaruit bijvoorbeeld blijkt dat sekten meer doden, zieken, drankmisbruik enzovoort teweegbrengen dan sportverenigingen (of wat voor andere verenigingen dan ook).
Gedachtecontrole dus. Het vonnis van het Arbitragehof roept bijgevolg dringend de vraag op die gesteld werd in L'Express (27.01.2000, p. 86): 'Déjà, sous la pression des affaires, en Italie et en Grande-Bretagne, magistrats et policiers doivent déclarer leur appartenance à une loge. Une perspective inacceptable pour les 110.000 maçons français, viscéralement attachés à la culture du secret.' ('Onder druk van de schandalen moeten in Italië en Groot-Brittannië de magistraten en politieambtenaren reeds hun lidmaatschap van een loge bekendmaken. Een perspectief dat onaanvaardbaar is voor de 110.000 Franse loge-leden, die krampachtig vasthouden aan hun cultuur van geheimhouding.') Zeker, het behoort tot de kern van een rechtsstaat dat er vertrouwen is in het gerecht. Maar hoe kan er vertrouwen zijn, wanneer men weet dat het parlementslid en de rechter wellicht behoren tot hetzelfde geheime genootschap waarmee de klager in de clinch gaat? De bekendmaking van de ideologische lidmaatschappen van parlementsleden en rechters zou een essentieel onderdeel moeten vormen van de openbaarheid van bestuur.