Bruno S. Frey & Alois Stutzer (2002), Happiness & Economics, Princeton University Press
We vergeten het wel eens, maar economie en politiek kunnen uiteindelijk maar één doel hebben: geluk mogelijk maken. Dat betekent niet dat economie en politiek gelukkig maken. Enkel het menselijk individu zelf is daartoe in staat. Indien de politiek beoogt om rechtstreeks geluk te produceren, is massaal ongeluk het meest waarschijnlijke gevolg. Maar politiek en economie kunnen het de mens wel moeilijk maken om het geluk te vinden.
Geluk meten is een hachelijke zaak. Frey en Stutzer besteden de eerste hoofdstukken van hun boek aan dit onderwerp. De simpelste methode bestaat erin om mensen gewoon rechtstreeks te vragen naar hun eigen situatie: 'All things considered, how satisfied are you with your life as a whole these days?' ('Hoe tevreden bent u globaal genomen met uw huidige levenssituatie?'; p. 5). De respondenten duiden het antwoord aan op een schaal, die bijvoorbeeld van 1 ('totaal ontevreden') tot 10 ('perfect tevreden') loopt.
Deze methode heeft haar beperkingen. Maar toch zijn de resultaten duidelijk zinvol. Men ziet bijvoorbeeld dat de hoogste tevredenheid of geluksscores worden gemeten in OECD-landen, waar men steeds op een gemiddelde boven 6,5 op 10 uitkomt (koplopers zijn Denemarken, met 8,16 en Zwitserland, met 8,02. België zit in de OECD-middenmoot met 7,60; zie p. 35). Ook in de USA blijken de meeste mensen redelijk tevreden: 62 procent van de Amerikanen geeft een score boven de 7 aan, terwijl slechts 5 procent van de mensen zichzelf een 1, een 2 of een 3 geven. Daarentegen noteert men in Centraal-Europa scores die tussen 4,66 (Bulgarije) en 6,46 (Slovenië) liggen, terwijl in de landen die ontstonden uit de voormalige Sovjet-Unie de scores tussen 3,95 (Oekraïne) en 5,39 (Azerbeidzjan) liggen. Al die cijfers (daterend uit de jaren negentig) liggen in de lijn van de spontane verwachtingen, gebaseerd op de economische situatie van de betrokken landen, de richting van de vluchtelingenstromen enzovoort.
Zelfgerapporteerd geluk hangt af van heel wat factoren. Zo speelt leeftijd een rol: jongere en oudere mensen zijn gemiddeld tevredener dan veertigers (p. 53-54). Ook het geslacht is relevant: vrouwen zijn naar eigen zeggen doorgaans tevredener dan mannen, maar Amerikaanse vrouwen hebben in de periode 1970-1999 een daling in hun tevredenheidsscore laten zien, wat bij mannen niet het geval was (p. 55; 'This comes as a surprise because these decades have witnessed a reduction in the discrimination against women and their fuller integration into working life' ('Dit resultaat is verrassend omdat tijdens deze decennia de discriminatie van de vrouwen verminderde en zij meer in het arbeidsproces werden geïntegreerd').
Gehuwde mensen zijn gelukkiger dan ongehuwden, en het positieve effect van het huwelijk op het geluksgevoel is ongeveer gelijk voor vrouwen en mannen (p. 57). Nader onderzoek leerde dat dit surplus aan tevredenheid wel degelijk voortvloeit uit de positieve effecten van het huwelijk, en dat de correlatie dus niet ontstaat doordat van nature meer tevreden mensen gemakkelijker huwen. Tweede of derde huwelijken leveren gemiddeld minder tevredenheid op dan eerste huwelijken (p. 58). Intelligentie en opleidingsniveau zijn dan weer gegevens die het gemiddeld zelfgerapporteerd geluk niet beïnvloeden (p. 58).
Het geluksgevoel van de mensen wordt beïnvloed door economische parameters als inkomen, werkloosheid en inflatie.
Inkomen
Inkomen beïnvloedt het geluksgevoel. Mensen zijn aanzienlijk gelukkiger in rijkere landen. Rijkere landen hebben echter doorgaans ook een beter rechtssysteem enzovoort, zodat het niet duidelijk is of het hogere inkomen zelf dan wel andere omstandigheden het verschil verklaren. Binnen één land stijgt het geluksgevoel absoluut niet met de toenemende koopkracht. In landen als de USA of Japan, waar de gemiddelde koopkracht tijdens de laatste vijftig jaar dramatisch toenam, is geen sprake van een toegenomen gemiddeld geluksgevoel. Wel zijn mensen met een laag inkomen minder gelukkig dan mensen met een hoger inkomen. Vooral voor de laagste inkomens blijkt een toename van het inkomen een belangrijke invloed te hebben op het geluksgevoel. Vanaf een zekere drempel beïnvloedt het inkomen het geluksgevoel nog maar weinig. Mensen die het laatste jaar de lotto gewonnen hebben, blijken nauwelijks gelukkiger dan anderen.
Wanneer we de resultaten overzien, lijken de volgende algemene conclusies gewettigd.
- Mensen hebben vooreerst een minimaal menswaardig inkomen nodig. Wanneer dit minimum is bereikt, zal verdere stijging van het inkomen het welzijn niet verhogen. Elementaire welvaart brengt welzijn voort; bijkomende welvaart brengt geen verder welzijn mee.
- Het individuele welzijn wordt wél beïnvloed door het relatieve inkomen. Een hoger relatief inkomen verhoogt het gevoel van tevredenheid. Indien het inkomen laag is ten opzichte van de sociale omgeving, vermindert het geluksgevoel.
Werkloosheid
Werkloosheid zorgt voor een zeer aanzienlijke daling in het zelfgerapporteerd geluk. Op een schaal van 1 ('volledig ontevreden') tot 4 ('volledig tevreden') produceert persoonlijke werkloosheid een daling van 0,33 punten (p. 97). Hierbij weze opgemerkt dat het gaat over het effect van de werkloosheid als zodanig; gevolgen van werkloosheid, zoals daling van het inkomen, zijn dan reeds verrekend.
Ook algemene werkloosheid, waardoor men niet persoonlijk wordt getroffen, verlaagt het persoonlijk welbevinden. Een toename van de werkloosheid van 9 tot 10 procent resulteert, op de hierboven vermelde schaal van 1 tot 4, in een daling van 0,028 punten in de gemiddelde zelfgerapporteerde tevredenheid. Dat is een aanzienlijk effect.
Inflatie
Mensen houden blijkbaar niet van inflatie. In Europa blijkt, tijdens de periode 1975-1991, een inflatietoename van 1 procent overeen te komen met een daling van het gemiddeld welbevinden met 0,01 punten (op een schaal van 1 tot 4; p. 114). Dat is geen verwaarloosbaar effect. Een inflatietoename met 5 procent zou, op een schaal van 1 ('helemaal ontevreden') tot 4 ('helemaal tevreden'), ongeveer 1 persoon op 20 naar een lagere tevredenheidstrap doen verhuizen.
De impact van werkloosheid en inflatie op tevredenheid of geluk komt ook onrechtstreeks tot uiting. Gemiddeld komt een stijging van het werkloosheidspercentage met 1 procent, of een toename van de inflatie met 1 procent, overeen met een daling van 0,4 à 0,8 procent van het stemmenaantal voor regeringspartijen (p. 123).
Vertrouwen en geluk
Het vertrouwen van de burgers in de regering vertoonde de laatste decennia een dramatische daling. In de USA had veertig jaar geleden meer dan 70 procent van de burgers altijd of meestal vertrouwen in de regering. De laatste twintig jaar daalde dit cijfer tot minder dan 40 procent. In Europa neemt men een soortgelijke trend waar, die echter later inzette. In Japan staat 67 procent hetzij onverschillig, hetzij vijandig tegenover de regering (p. 126). Op wereldwijde schaal vindt men geen significante relatie tussen het vertrouwen van de mensen in de regering en het zelfgerapporteerd geluksgevoel. De auteurs schrijven dit toe aan de situatie in de ontwikkelingslanden, waar meestal autoritaire regimes zijn geïnstalleerd. In zulke staten verwachten de burgers sowieso niets van de regering en treedt, behalve in tijden van grote politieke onrust, geen verband op tussen politiek en zelfgerapporteerde tevredenheid. In Europa is dit anders: daar treft men een vrij sterke correlatie aan tussen het vertrouwen dat de burgers hebben in de regering en hun zelfgerapporteerd geluk (p. 127).
Directe democratie en geluk
Er bestaat op de wereld slechts één land (Zwitserland) waar het volk op een werkbare wijze direct wetten kan maken en daardoor de agenda van de politieke klasse kan doorkruisen. De mogelijkheid tot directe volkswetgeving beïnvloedt diepgaand het politieke leven. De auteurs geven hiervan een viertal voorbeelden:
* In de negentiende eeuw gold bij de parlementsverkiezingen in Zwitserland een meerderheidssysteem, zoals dat nu in Groot-Brittannië functioneert. Het gevolg hiervan was dat gedurende zeventig jaar de radicaaldemocratische partij over een absolute meerderheid in het parlement (de 'Nationalrat') beschikte. Het voorstel om een evenredigheidsstelsel in te voeren, dat het voor kleinere partijen gemakkelijker zou maken om door te dringen in het parlement, stuitte op massief verzet bij de gevestigde politieke klasse. Toch werd in 1918 het evenredigheidssysteem ingevoerd, zodat de radicaaldemocraten bij de daaropvolgende verkiezingen 40 procent van hun zetels verloren.
* Tot aan de Tweede Wereldoorlog had de politieke klasse in Zwitserland de mogelijkheid om 'dringende' federale wetten door te voeren. Het volk kon die 'dringende' wetten niet via een referendum aanvechten. In 1946 werd een volksinitiatief tegen deze regeling gelanceerd. Zowel regering als parlement voerden campagne tegen dit initiatief, dat toch door het volk werd goedgekeurd. De 'dringendheidsclausule' werd afgevoerd, tegen de zin van de politieke klasse.
* In 1986 verwierpen de Zwitsers het lidmaatschap van de UNO. In 2002 werd dit lidmaatschap toch goedgekeurd.
* In 1992 verwierpen de kiezers het lidmaatschap van de 'Europese Economische Ruimte'.
Over het algemeen ziet men dat de burgers, ondanks de massale propaganda vanuit de politieke en economische elite, een sterke tendens vertonen om de eigen soevereiniteit te bevestigen en uit te bouwen. Hierin ligt ongetwijfeld de hoofdreden waarom de politieke elite in de meeste particratieën gekant is tegen de invoering van het bindend referendum op volksinitiatief.
Op kantonnaal niveau beschikken de Zwitserse burgers niet overal over dezelfde direct-democratische instrumenten. Het kanton Genève biedt aan zijn inwoners de minste direct-democratische rechten; het kanton Basel-Landschaft heeft de sterkst uitgebouwde democratie. Voor het onderzoek ter zake hanteert men een index, die stijgt van 1 tot 6 in functie van de direct-democratische mogelijkheden waarover de burgers beschikken. In het kanton Genève bedraagt de indexwaarde slechts 1,75 terwijl in Basel-Landschaft de waarde oploopt tot 5,69. Onderzoek laat een sterk verband zien tussen het zelfgerapporteerd geluksgevoel en de mate waarin direct-democratische besluitvorming in de 26 kantons is uitgebouwd. Een stijging van de democratie-index met 1 punt leidt tot een gemiddelde stijging van het zelfgerapporteerd geluk van 0,11 eenheden (op een tiendelige schaal). Het effect komt inzake grootteorde overeen met de stijging in zelfgerapporteerd geluk veroorzaakt door de overgang van de laagste inkomenscategorie (< 2.000 Zwitserse frank) naar de op één na laagste categorie (2.000 Zfr. tot 3.000 Zfr.). Een belangrijke bijkomende waarneming is dat de gelukstoename alle categorieën burgers in ongeveer gelijke mate begunstigt (p. 143, 149).
Nadere analyse van de resultaten leert onder meer dat directe democratie op twee manieren de tevredenheid opkrikt. Enerzijds leidt meer democratie tot besluiten die beter in overeenstemming zijn met de wensen van de meeste burgers. Maar anderzijds ervaren burgers het feit dat ze hun eigen politiek en maatschappelijk lot kunnen meebepalen, op zich reeds als een bron van tevredenheid. Een kwantitatieve analyse laat zien dat de toename van de tevredenheid bij meer directe democratie voor ongeveer één derde ontstaat doordat de politieke besluitvorming beter de wensen van de bevolking weerspiegelt ('outcome utility'), en dat ongeveer twee derde van het effect ontstaat door het besef dat men überhaupt over democratisch medezeggenschap beschikt ('procedural utility').
Federalisme en geluk
Over het algemeen streeft de politieke klasse naar versterking van de centrale staat, terwijl de burgers naar doorgedreven federalisme neigen (C. Blankart, The process of government centralization: a constitutional view, Constitutional Political Economy 11, p. 27-39, 2000). Meer lokale autonomie correleert significant met meer zelfgerapporteerde algemene tevredenheid (p. 144). In Zwitserse kantons met sterkere direct-democratische rechten stelt men echter ook een significant grotere autonomie van de gemeenten vast (p. 145). Het is niet eenvoudig om de invloed van directe democratie en lokale autonomie te scheiden. Frey en Stutzer vatten de waarnemingen als volgt samen: 'Direct democracy and federalism in Switzerland (…) seem to be complements (…). Local autonomy is one of several 'transmission mechanisms' of direct democracy's beneficial effects' ('Directe democratie en federalisme functioneren in Zwitserland complementair: lokale autonomie is een van de mechanismen via welke de gunstige effecten van de directe democratie worden doorgegeven'; p. 145).
België is inzake lokale autonomie zeker geen koploper. Terwijl in Zwitserland of Denemarken de gemeentelijke uitgaven ongeveer een derde van het bnp uitmaken, ligt dit cijfer in Nederland op 15,2 procent en in België op slechts 6,6 procent (zie onder meer De Standaard 26.02.2003, p. 6). Blijkbaar heeft het gemeentelijk niveau in ons land veel minder bevoegdheden dan volgens het federaliteitsprincipe aangewezen is.
Besluit
De door Frey en Stutzer bijeengebrachte onderzoeksresultaten tonen duidelijk aan dat ons streven naar democratie een bij uitstek gerechtvaardigde politieke doelstelling is. Wie streeft naar democratie, werkt voor een doel dat menselijk welzijn en geluk verhoogt. En daar komt het op aan.