Economische studies in verband met belastingontduiking zijn erg interessant, omdat zij zo duidelijk laten zien dat het gemiddeld gedrag van de mens sterk afwijkt van het model van de 'Homo economicus', die door zovele economisten en particraten gedachteloos als uitgangspunt wordt gehanteerd. De 'Homo economicus' is een theoretische constructie, een soort humanoïde die zich in alle omstandigheden zodanig gedraagt dat het eigen economisch voordeel geoptimaliseerd wordt. De traditionele economie gaat ervan uit dat de meeste mensen zich in goede benadering als 'Homo economicus' gedragen. En vele politici volgen dit denkbeeld met graagte, omdat het hen voedt in hun overtuiging dat de meute der burgers door hen constant moet worden bewaakt, bevoogd en opgevoed.
Het fiscale gedrag van de meeste mensen is met deze hypothese niet in overeenstemming. Gegeven de pakkans, de ontduikingsmogelijkheden en de voorziene boetes bij betrapping, betalen de meeste burgers veel meer belastingen dan de 'Homo economicus' zou doen. Tenminste onder bepaalde, in ons land nauwelijks vervulde voorwaarden...
In een nieuwe studie wordt de theorievorming ter zake nog eens samengevat (L.P. Feld en B.S. Frey, Trust breeds trust: how taxpayers are treated, IERE, working paper nr. 98, januari 2002). De meeste onderzoekers op dit terrein nemen tegenwoordig aan dat er, in meer of mindere mate, een 'tax morale' bestaat, die berust op een impliciet 'psychologisch contract' tussen de fiscus en de individuele burger. Naarmate de administratie en de burger meer vertrouwen hebben in elkaar, worden de belastingen vlotter betaald. Het komt er dus op aan om te achterhalen welke factoren dit impliciet psychologisch contract versterken respectievelijk verzwakken.
Enkele jaren geleden produceerde professor Frey een studie over de positieve weerslag die directe democratie heeft op de belastingmoraal: in Zwitserse kantons waar de burgers meer inspraakmogelijkheden hebben op fiscaal en budgettair vlak, neemt ook de belastingfraude af. Dit effect is vrij spectaculair en leidt tussen de meest en minst democratische kantons tot een verschil van ruim duizend euro per jaar en per belastingbetaler. Ruwe extrapolatie naar de Belgische situatie leert dat het gebrek aan direct-democratische besluitvormingskanalen de fiscus jaarlijks enkele miljarden euro moet kosten.
De hierboven vermelde nieuwe studie leert ter zake meer. De onderzoekers gingen na (via vragenlijsten gestuurd naar de fiscale diensten in de 26 kantons) hoe het stond met de vertrouwensrelatie tussen de burgers en de administratie.
De pakkans in geval van ontduiking bleek in alle kantons ongeveer gelijk. Maar voor het overige waren er duidelijke verschillen. In de meer democratische kantons bleek de fiscale administratie meer neiging te vertonen om aan te nemen dat burgers geen bedrog plegen. Relatief kleine afwijkingen op het aangegeven inkomen worden in de meer democratische kantons dan ook lichter gesanctioneerd: men vertoont meer neiging om aan te nemen dat er geen sprake is van kwaadwilligheid. Daarentegen worden zware afwijkingen, die kwade wil suggereren, in de meer democratische kantons juist zwaarder gesanctioneerd, omdat het impliciete 'psychologisch contract' in deze kantons meer substantie heeft. De burgers, en ook de fiscus, weten van elkaar dat men de mogelijkheid heeft om de belastingen en bestedingen langs direct-democratische weg te beïnvloeden, zodat de vigerende belastingtarieven meer het karakter krijgen van een vrij aangegane verbintenis. Zich onttrekken aan zo'n quasi-vrije verbintenis wordt moreel verwerpelijker geacht dan het ontduiken van een belastingaanslag, die eerder als een soort 'legale roof' wordt aangevoeld (wat het geval zal zijn indien de burgers over minder democratische besluitvormingsmogelijkheden beschikken).
'Homo economicus' of 'Homo reciprocans'?
Experimenteel economisch onderzoek onderscheidt zich van de gewone bevraging of enquête door het feit dat de proefpersoon effectief geld of een ander economisch voordeel bekomt in functie van het experiment. De uitspraken van de proefpersoon zijn dus niet vrijblijvend, maar hebben economische gevolgen.
Merkwaardig genoeg gedragen mensen zich in dit soort experimenten in vele gevallen helemaal niet als een 'homo economicus', maar eerder als een 'homo recriprocans'. Falk beschrijft enkele recente experimenten op dit domein (zie: A. Falk, Homo oeconomicus versus Homo reciprocans: Ansätze für ein neues wirtschaftspolitisches Leitbild?, IERE, working paper 79, juli 2001). Beschouw bijvoorbeeld de volgende spelsituatie. Twee proefpersonen A en B krijgen ieder een krediet van 6 punten. In een eerste fase mag speler A beslissen hoeveel punten hij aan B geeft of vaan B wegneemt. Voor ieder punt dat A aan B geeft, krijgt B van de experimentator nog twee punten extra. In de tweede fase kan B dan A 'bestraffen' of 'belonen'. B kan A bestraffen door een eigen punt op te geven, waarbij A dan drie punten verliest. Of B kan A belonen, door gewoon punten naar A te transfereren.
Indien B een 'homo economicus' zou zijn, dan zou hij nooit A bestraffen. Want de bestraffing van A gaat ten koste van het eigen inkomen. En natuurlijk zou B ook nooit A belonen, want dat gaat ook ten koste van het eigen inkomen. Het experiment laat echter zien dat de proefpersonen wel degelijk belonen en straffen. Indien A in de eerste fase punten afneemt van B, dan zal B in de tweede fase over het algemeen overgaan tot bestraffing, ook al gaat dat ten koste van het eigen inkomen. En indien A in een eerste fase het eigen inkomen verkleint om dat van B in versterkte mate te verhogen, dan zal B over het algemeen A met een wederdienst honoreren.
Het rechtsgevoel van de mensen is blijkbaar een sterke drijfveer, en men is bereid om voor gerechtigheid economische kosten te accepteren. Daarbij is het wel degelijk de intentie van de tegenpartij die doorslaggevend is. Indien men de keuze van A niet laat bepalen door de vrije wil van A, maar door lottrekking, dan beloont noch bestraft B.
Hetzelfde geldt voor constellaties met meer dan twee personen. Falk beschrijft het volgende experiment. In een groep van 4 personen krijgt iedereen 20 punten, en ieder individu heeft de mogelijkheid om tussen 0 en 20 punten te investeren in het 'gemeenschappelijk goed'. Voor ieder aan dit 'gemeenschappelijk goed' afgestane punt krijgt iedere speler 0,4 punt terug. Voor de 'homo economicus' is het duidelijk dat nooit in het gemeenschappelijk goed geïnvesteerd moet worden, want ieder afgestane punt levert een return op van slechts 0,4 punt. Toch is het duidelijk dat voor iedereen de voordeligste situatie ontstaat, wanneer iedereen alles in het gemeenschappelijk goed investeert, want dan zou elke deelnemer 32 punten terugkrijgen. In de praktijk ziet men dat de eigen investering toeneemt met wat de anderen investeren. Indien de anderen niets investeren, zal een proefpersoon gemiddeld ongeveer 1 punt in het gemeenschappelijk goed investeren; indien de anderen 10 punten blijken te investeren, investeert een proefpersoon gemiddeld zowat 5 punten enzovoort.
Falk gaat in zijn studie ook in op de problematiek van de belastingen. Er zal des te meer bereidschap bestaan om belastingen te betalen, naarmate deze belastingen als billijker worden ervaren. Verscheidene factoren kunnen de perceptie van de belastingen bepalen. Als eerste factor noemt Falk de politieke participatie: versterkte mogelijkheid van de burgers om aan de politieke besluitvorming deel te nemen, leidt tot verhoogde belastingmoraal (p. 15). Verder worden belastingen als meer rechtvaardig ervaren, naarmate men het gevoel heeft dat iedereen op ongeveer gelijke wijze bijdraagt. Mensen die in hun omgeving veel voorbeelden van belastingontduiking zien, vertonen zelf meer neiging om eveneens te ontduiken. Het spreekt vanzelf dat dit tot een neerwaartse spiraal kan leiden. Nog een algemene vaststelling: de 'Homo reciprocans' schijnt over het algemeen bereid tot hulp aan mensen die buiten hun eigen verantwoordelijkheid in een hulpbehoevende situatie zijn terechtgekomen, maar vertoont niet veel neiging om hulp te verlenen aan mensen die zelf weinig of geen belangstelling vertonen om uit hun situatie van economische afhankelijkheid te geraken (p. 16). Het valt te verwachten dat in een democratische samenleving de wettelijke regelingen een weerspiegeling gaan vormen van deze voorkeuren van de 'Homo reciprocans', en dat in het kielzog daarvan ook de belastingmoraal gaat toenemen. Falk (p. 16) citeert een overzichtsstudie van Wax (Law and Contemporary Problems, vol. 63, p.257-298): 'Volgens de gegevens wensen de meeste kiezers collectieve verantwoordelijkheid voor de armen. De meerderheid wil ook dat de armen economisch onafhankelijk worden. Er is echter weerstand om behoeftigen te steunen die weinig neiging vertonen om op eigen benen te willen staan.' ('The data suggest that a majority of voters favor collective responsibility for the poor and want the poor to become economically independent. They are reluctant, however, to support needy persons who show little interest in supporting themselves.')
Prosociaal gedrag
Uit ander onderzoek blijkt dan weer dat de 'Homo reciprocans' toch nog geen uitputtende beschrijving oplevert van het gemiddeld menselijke gedrag. Prosociaal gedrag is niet herleidbaar tot wederkerigheid. Frey en Meier illustreerden dit nog eens met behulp van een database van de universiteit van Zürich (B.S. Frey en S. Meier, Pro-Social behavior, reciprocity or both?, IERE, working paper 107, februari 2002). Studenten die zich aan deze universiteit inschrijven, krijgen de vraag voorgeschoteld of ze boven op hun inschrijvingsgeld ook een bijdrage willen storten voor een tweetal sociale fondsen, ten bate van medestudenten. Het gaat over bedragen van 5 respectievelijk 3 euro. Eventuele bijdragen zijn volkomen anoniem zodat concrete wederkerigheid tussen individuen niet kan meespelen. Toch blijkt dat 68 procent van de studenten een bijdrage tot deze fondsen leveren. Deze studenten gedragen zich dus niet als een 'Homo economicus', en zelfs niet als een 'Homo reciprocans'. Vermits de gift volledig anoniem is, kan het storten van 8 euro geen enkel individueel voordeel opleveren.
Peilende naar de factoren die dit prosociaal gedrag beïnvloeden, kwamen Frey en Meier tot de volgende vaststellingen:
1. Het feit dat een vraag wordt gesteld, maar ook de wijze van vraagstelling, blijkt zeer invloedrijk. In 1998 steeg het aantal bijdragende studenten bruusk van 44 tot 62 procent, eenvoudig doordat de vraagstelling wijzigde. Voor 1998 kregen de studenten twee facturen (één met enkel inschrijvingsgeld, één met inschrijvingsgeld + 2 bijdragen). Na die datum schreven de studenten zich elektronisch in en moesten ze op het scherm aanklikken tot welk fonds ze eventueel wilden bijdragen. De auteurs onderzoeken niet waarom deze verandering zo'n verhoging van de bijdragen teweegbracht. Wel is het zo dat het nieuwe systeem een meer gedifferentieerde keuze mogelijk maakte: tevoren moest men óf aan beide fondsen óf helemaal niet bijdragen; vanaf 1998 kon men ook aan één fonds bijdragen.
2. Een andere factor schijnt de identificatie te zijn met de instelling, in casu de universiteit. Studenten die voor de eerste maal inschrijven, en studenten die het einde van hun studie naderen, dragen minder bij dan de tussengroep, die vermoedelijk meer identificatie vertoont met de universiteit dan de aankomende schachten en de uitbollers. Men ziet ook dat buitenlandse studenten aanzienlijk minder bijdragen.
3. Een volgend element dat de resultaten beïnvloedt, blijkt zelfselectie te zijn. Zo dragen studenten rechten of economie aanzienlijk minder bij. Dit verschil is reeds bij de starters waarneembaar en neemt daarna niet toe. Studenten die deze studierichtingen kiezen, vormen dus vanaf de start een groep die minder geneigd is tot anoniem prosociaal gedrag. Men kan zich afvragen of dit soort zelfselectie ook niet speelt binnen de politieke klasse. Blijkens diverse onderzoeken denken beroepspolitici bijvoorbeeld veel minder positief over directe democratie dan het merendeel van de burgers. Het is denkbaar dat meer tot autoritair en betuttelend gedrag aangelegde personen gemakkelijker toegang vinden tot de politieke klasse.