Hier volgt het tweede deel van het boek Vrijwillige slavernij van Étienne de La Boétie. La Boétie houdt in dit boek een vertoog over wat hij 'vrijwillige slavernij' noemt. Het boek werd vertaald door Charlotte Bauwers.
Een van de dienaars van de grote Perzische koning Xerxes en twee Spartanen hadden ooit een gesprek dat ook een mooi voorbeeld is. Op het moment dat Xerxes zijn gigantische leger klaar hield om Griekenland te gaan veroveren, stuurde hij gezanten naar de Griekse steden om daar water en aarde te gaan halen. Dat was hun manier om een stad aan te sporen tot de overgave. Maar hij stuurde niemand naar Athene en Sparta, want dat had zijn vader ooit al gedaan. Die gezanten waren door de Atheners van de stadsmuren gegooid met de woorden: 'Haal daar maar zoveel aarde als je wil!' En bij de Spartanen kwamen ze in een waterput terecht om daar water te halen en dat mee te nemen naar hun koning. De Atheners en Spartanen wilden er zelfs niet over horen spreken dat hun vrijheid zou worden aangetast. Maar de Spartanen wisten dat ze daardoor de goden kwaad hadden gemaakt en vooral Talthybius, de god der herauten. Om hem te sussen stuurden ze twee burgers naar koning Xerxes. Hij mocht met hen doen wat hij wilde, om zo wraak te nemen voor de twee gezanten die zijn vader had gestuurd. Sperthias en Bulis boden zich vrijwillig aan om die schuld te gaan inlossen. Ze vertrokken en kwamen onderweg aan bij het paleis van een Pers, Hidarnes. Hij was de stadhouder van de koning voor alle kuststeden van Azië. Hij was erg gastvrij en nadat ze een tijdje over allerhande zaken hadden gebabbeld, vroeg hij waarom ze de vriendschap van de koning zo resoluut weigerden. 'Kijk naar mij', zei hij, 'en dan zie je hoe goed de koning iemand weet te waarderen die het waard is. Als jullie nu hetzelfde doen voor hem als ik en hij zou jullie kennen, dan zouden jullie allebei een Griekse stad krijgen.' 'Ja,' zeiden de Spartanen, 'maar jouw advies is niet veel waard, want je weet wel hoe leuk het is om rijk te zijn, maar je weet niet wat wij voor moois hebben in ruil voor die rijkdom. Je weet heel goed wat het is om in de gunst van een koning te leven, maar je weet niet hoe de vrijheid smaakt. Als je daarvan had geproefd, dan zou je ons aanraden voor die vrijheid te kiezen.'
En die Spartanen hadden helemaal gelijk, maar beide partijen oordeelden zoals ze waren grootgebracht. Want die Pers kon niet treuren om een vrijheid die hij nooit had gekend, net zomin als de Spartanen een leven zonder vrijheid zouden kunnen verdragen.
Toen Cato van Utica nog een kind was, kwam hij samen met zijn leermeester vaak in het huis van dictator Sulla. Hun families waren namelijk zowel vrienden als verwanten. Hij merkte al snel dat er in het huis van Sulla mensen gevangen werden gezet, ter dood veroordeeld en gewurgd en dat Sulla een echte volkstiran was en geen stadsbestuurder zoals het hoorde. De jongen zei op een bepaald ogenblik tegen zijn meester: 'Waarom geeft u me geen dolk? Ik kan hem binnensmokkelen en ben sterk genoeg om de stad van die man te verlossen.' Zelfs op die jonge leeftijd al bleek Cato de waardigheid te hebben die hem later zo zou typeren. Als je buiten zijn naam verder niks van Cato zou weten, dan zou je denken dat hij een Romein was die in Rome leefde in de tijd dat Rome nog een vrije stad was.
Ik vertel dit allemaal omdat ik vind dat je medelijden moet hebben met iemand die als slaaf wordt geboren. En daarom vind ik ook dat je het hem moet vergeven als hij niet inziet hoe erg zijn situatie is.
Stel dat er een land is waar de zon anders opkomt en ondergaat dan bij ons en waar de mensen zes maanden in het licht en daarna een halfjaar in het donker leven. Zou het dan raar zijn als de mensen die tijdens die lange nacht worden geboren, gewend raken aan die duisternis en zelfs niet meer verlangen naar het licht? Mensen kunnen niet verlangen naar iets wat ze nooit hebben gehad en ze gaan iets pas missen als ze weten wat het is. En je kunt niet afzien zonder de herinnering aan iets wat je kwijt bent geraakt. Mensen willen van nature vrij zijn, maar ervaren ook alles wat ze met de paplepel binnenkregen als natuurlijk.
Je kunt dus stellen dat alles wat je door je opvoeding en gewoonte aangeleerd krijgt, eigenlijk iets is wat je van nature meekrijgt. Het enige wat je is aangeboren, is je primaire, nog onveranderde natuur.
Daarom is de gewoonte de belangrijkste reden waarom mensen vrijwillig slaaf worden. Je kunt ze trouwens vergelijken met paarden die in het begin in de teugels bijten en achteruitschoppen, maar daarna heel volgzaam worden en fier rondstappen met hun borstharnas. Mensen die in vrijwillige slavernij leven, zeggen dat het altijd zo is geweest en dat ook hun voorouders zo hebben geleefd. Ze denken dat ze verplicht zijn dat onrecht te dulden en overtuigen zichzelf daar ook van met allerlei voorbeelden. Ze rechtvaardigen die tirannie bijvoorbeeld omdat de situatie al zo lang bestaat terwijl de duur van een onrecht geen recht geeft op het in stand houden ervan en het alleen maar groter maakt.
Er zijn natuurlijk altijd enkelingen die geboren worden met een sterkere natuur dan al de rest en die de onderdrukking harder aanvoelen. Zij kunnen niet anders dan proberen eronderuit te komen. En omdat ze verstandig en helder van geest zijn, kijken ze niet alleen naar wat er voor hun neus ligt, maar ook voor en achter zich, naar het verleden en de toekomst, om dat heden een plaats te geven. Het zijn mensen die van zichzelf al verstandig zijn maar die dat verstand nog aanscherpen door te studeren en kennis te vergaren. Als de vrijheid volledig verdwenen is, kunnen ze zich die toch nog inbeelden en zich de smaak ervan herinneren. En hoe mooi die dienstbaarheid ook verpakt is, aanvaarden zullen ze het niet.
Een Turkse sultan had ooit goed begrepen dat het vooral de boeken en de wetenschap zijn die ons inzicht doen krijgen in de menselijke natuur en ons een afkeer bezorgen van dictators. Er zouden daarom in zijn land nauwelijks geleerden zijn geweest. Hij wilde ze niet. Het maakt weinig uit hoeveel mensen trouw willen blijven aan de vrijheid. Als hen de vrijheid om te handelen, spreken en zelfs denken is ontnomen, geraken ze helemaal geïsoleerd. Momus, de god van de spot, was dus toch wel een beetje serieus toen hij, als kritiek op de mens, vroeg waarom die geen raampje in zijn hart had gestoken zodat je zijn gedachten zou kunnen zien.
Er wordt weleens gezegd dat Brutus, Cassius en Cascus niet wilden dat Cicero meedeed toen ze de bevrijding van Rome en de hele wereld voorbereidden, hoewel die Cicero de grootste ijveraar ooit was voor het algemeen welzijn. Ze vonden dat hij niet moedig en standvastig genoeg was. Ze hadden wel vertrouwen in zijn goede wil maar niet in zijn moed. En toch moet je, als je gaat kijken naar het verleden, constateren dat bijna iedereen die met goede en oprechte bedoelingen probeerde zijn land te bevrijden van een slecht bestuur, zijn doel heeft bereikt en daarbij een handje werd geholpen door de vrijheid die maar al te graag opdook. Brutus de Jongere en Cassius maakten met succes een einde aan die dienstbaarheid, maar kwamen om toen ze de vrijheid wilden herstellen, wat een grote ramp werd voor de republiek. Naar mijn mening is die toen samen met hen begraven.
De andere aanslagen die daarna tegen Romeinse keizers werden beraamd, waren alleen samenzweringen van ambitieuze mensen die geen medelijden verdienen voor wat hen is overkomen. Want het is wel duidelijk dat ze de kroon alleen op hun eigen hoofd wilden zetten en niet afschaffen, dat ze de dictator wel wilden verjagen maar de dictatuur in stand houden. Ik ben blij dat zij toen hebben aangetoond dat je de vrijheid niet mag misbruiken voor laag-bij-de-grondse plannen.
Maar we dwalen af. De eerste reden waarom mensen graag dienstbaar zijn, is omdat ze als onderworpenen worden geboren en opgevoed. En daardoor worden mensen die in een dictatuur leven heel makkelijk laf en weerloos. Ik heb heel veel bewondering voor Hippocrates, de vader van de geneeskunde, omdat hij niet gezwicht is. Hij had beslist om altijd en overal het hart op de juiste plaats te houden en toonde dat heel duidelijk toen zijn koning hem met allerlei geschenken probeerde te paaien. Hij antwoordde ronduit dat hij geen barbaren wilde genezen die de Grieken liever dood dan levend zagen en dat hij weigerde zijn kunnen in dienst te stellen van iemand die Griekenland wilde onderwerpen. Die brief zit nog steeds tussen zijn werken en getuigt ook nu nog van zijn goede inborst.
Het is dus zo dat als je je vrijheid verliest, je ook je moed kwijtraakt. Onderworpen mensen gaan niet vrolijk en dapper de strijd in, maar alsof ze gedwongen worden, half verdoofd en zonder enige overtuiging. Ze voelen het vuur van de vrijheid niet branden dat er anders voor zou zorgen dat ze niet letten op het gevaar en vooral eervol en dapper willen sterven tussen hun strijdmakkers. Vrije mensen strijden elk om het hardst voor zichzelf en het algemeen welzijn. Zij verwachten namelijk dat ze allemaal zullen delen in de gruwel van een eventuele nederlaag of in de vreugde van een overwinning. Onderworpen mensen verliezen niet alleen hun strijdlust maar ook hun enthousiasme voor alles. Ze zijn moedeloos, willoos en tot niet veel in staat. Dat weten dictators heel goed, en als ze zien dat het die kant op gaat, dan helpen ze nog een handje.
Xenophon was een belangrijke Griekse historicus die een boek schreef waarin hij Simonides liet praten met Hiëron, de tiran van Syracuse, over de problemen waar een dictator zoal mee te maken krijgt. Het is een boek vol serieuze maar erg goede kritiek. Als alle dictators zichzelf ooit dat boek als een spiegel hadden voorgehouden, dan hadden ze hun gebreken tenminste moeten toegeven en zouden ze zich geschaamd hebben over hun tekortkomingen.
Xenophon vertelt in deze verhandeling over de moeilijke situatie waarin een dictator leeft. Hij moet namelijk van iedereen schrik hebben omdat hij iedereen wat heeft aangedaan. Hij vertelt onder meer dat koningen in een oorlog buitenlandse huurlingen moeten gebruiken omdat ze hun eigen mensen geen wapen in handen durven te geven. Ze hebben hen het leven namelijk wel erg zuur gemaakt. (Er zijn natuurlijk ook goede koningen geweest die vreemdelingen in dienst namen, ook Franse koningen. Vroeger gebeurde dat vaker dan tegenwoordig, maar dat was dan met de bedoeling eigen mensen te sparen. Ik denk dat het Scipio Africanus was die zei dat hij liever het leven van een van zijn burgers zou redden dan honderd vijanden te doden.)
Maar het is wel zo dat een dictator zijn eigen macht pas veilig waant wanneer geen enkele onderdaan nog iets waard is. Dus je kunt hem met recht en reden vragen of hij 'er echt zo trots op is dat hij beesten commandeert'.
Een heel mooi voorbeeld van een sluwe manier waarop een dictator probeert zijn onderdanen af te stompen, is wat Cyrus deed met de Lydiërs, nadat hij zich van hun hoofdstad meester had gemaakt. Hij kreeg het bericht dat de bewoners van de hoofdstad in opstand waren gekomen, maar slaagde er al snel in die neer te slaan. Hij vond de stad echter zo mooi dat hij ze niet wilde verwoesten, maar hij zag het ook niet zitten om er voortdurend een garnizoen te moeten legeren. Dus opende hij in de stad bordelen en tavernes waar de inwoners gebruik van mochten maken en organiseerde spelen. Dat werkte zo goed dat hij nooit meer hoefde te vechten tegen de Lydiërs. Die mensen gingen zo op in het bedenken van allerlei spelen dat de Romeinen van hen hun woord voor spel, ludus, hebben ontleend. Eigenlijk betekent dat Lydisch. Maar natuurlijk laat niet elke dictator zo duidelijk blijken dat hij zijn onderdanen week en willoos wil maken. Al is het wel zo dat de meesten van hen dat proberen te bereiken.
Cyrus verslaat Croesus van Lydië in 546 v.C.
Een hedendaagse onderworpen Lydiër?
Het is nu eenmaal zo dat het gewone volk, dat in steden altijd veel talrijker aanwezig is, argwaan heeft tegenover iemand die het goed met hen voorheeft en mensen met slechte bedoelingen vertrouwt. De gretigheid waarmee een vis in een worm aan een haakje hapt, is niks vergeleken bij de snelheid waarmee een volk dienstbaar wordt als het een spreekwoordelijke worst voorgehouden krijgt. En het is al even straf hoe snel ze zich laten gaan als ze ook maar even gepaaid worden. Voorstellingen, spelen, medailles, shows en andere van die verdovende middelen waren in de oudheid lokaas voor dienstbaarheid, de prijs voor de verloren vrijheid en het gereedschap van een tiran.
Het is wat de oude dictators gebruikten om hun onderdanen in slaap te sussen. Het verdwaasde volk vond het leuk en vermaakte zich met wat het kreeg voorgeschoteld. Zo geraakten ze eraan gewend even dienstbaar te zijn als kleine dwaze kinderen. Want gewone kinderen leren tenminste nog lezen. Ook Romeinse dictators misleidden het gepeupel vaak met volksmaaltijden. Want van al die schransers zou er niet één zijn kom hebben laten staan in ruil voor de vrijheid van Plato's republiek. Dictators deelden hier wat koren, daar wat wijn en elders wat geld uit en het is gewoon zielig hoe er dan 'Leve de koning' werd geroepen. Want die stommelingen hadden niet eens in de gaten dat ze maar een klein beetje terugkregen van wat eigenlijk van hen was en dat die tiran hen dat zelfs niet had kunnen geven als hij het niet eerst had afgepakt. Er waren mensen die de ene dag geld kregen en zich vervolgens volpropten op een volksfeest en de dag daarop alles wat ze hadden, tot hun leven toe, moesten opofferen aan de wreedheid van diezelfde keizer. En dan nog zeiden ze geen woord en gehoorzaamden ze zonder gebaar. Het gewone volk gaat altijd voluit voor genot dat het niet op een fatsoenlijke manier kan krijgen en is ongevoelig voor pijn die het op een fatsoenlijke en oprechte manier kan ondergaan. Ik ken niemand die niet walgt als hij vandaag de dag over Nero hoort spreken. En toch moet je toegeven dat na zijn dood de Romeinen zo triest werden bij de gedachte aan zijn spelen en festijnen, dat het volk bijna rouwde. Dat is wat Cornelius Tacitus schrijft, een serieus en betrouwbaar man. Op zich was dat niet zo vreemd, want de Romeinen hadden dat ook al eens gedaan bij de dood van Julius Caesar. En die schafte immers wetten en vrijheden af en had volgens mij weinig goeds in zich. Zelfs zijn zo geprezen menselijkheid heeft meer schade aangericht dan iemand hem ooit voordeed. Na zijn dood wilde het volk hem een laatste eer bewijzen door hem te cremeren, met de herinnering aan zijn gulle banketten in het achterhoofd. Ze stapelden alle banken van het plein op elkaar en richtten een zuil op 'voor de vader van het volk'. Ze bewezen hem na zijn dood meer eer dan iemand ooit had verdiend, tenzij misschien zijn moordenaars.
De Romeinse keizers benoemden zichzelf natuurlijk ook allemaal tot volkstribuun. Niet alleen omdat die job als heilig en gewijd werd beschouwd, maar ook omdat dat ambt was ingesteld om het volk te verdedigen en te beschermen. En door die naam alleen al had het volk meer vertrouwen in hen, want ze dachten niet verder na over wat de inhoud van die functie moest voorstellen. En wie tegenwoordig al wat hij doet laat voorafgaan door mooie praatjes over het algemeen welzijn, is al niet veel beter.
De koningen van Assyrië en later ook die van de Meden verschenen niet meteen in het openbaar om het volk te laten geloven dat ze meer waren dan zij. Ze wilden die illusie bij de mensen laten voortleven, want mensen laten hun fantasie graag beslissen over de dingen die ze niet met hun eigen ogen hebben gezien. Door die geheimzinnigheid raakten heel wat volkeren die lang onder de Assyrische heerschappij hadden geleefd eraan gewend dienstbaar te zijn. Ze gehoorzaamden makkelijker omdat ze niet wisten wie hun meester was en of er überhaupt wel een meester was. Ze waren gewoon bang voor iemand die ze nooit hadden gezien.
De eerste koningen van Egypte verschenen bijna altijd met een kat, een tak of vuur op hun hoofd. Het was een kwestie van hun eigen uiterlijk te verbergen en ervoor te zorgen dat ze eruitzagen als een tovenaar om bewondering en dienstbaarheid te kweken bij hun onderdanen. Maar als de mensen nu eens niet zo dom waren geweest, dan hadden ze er het grappige van ingezien. Het is erg als je hoort hoeveel trucs die dictators in het verleden hebben gebruikt om hun macht te bevestigen en hoe het volk zich altijd opnieuw liet beetnemen, hoe dom de valstrik ook was.
Er is nog zo'n voorbeeld dat in de oudheid als zoete koek werd geslikt. Het volk geloofde namelijk dat de grote teen van Pyrrhus, de koning van Epirus, wonderen kon verrichten en miltvuur kon genezen. Dat verhaal werd nog wat aangedikt door te vertellen dat die teen helemaal intact en onaangetast was gebleven nadat de koning na zijn dood was verast. Zo werden leugens verzonnen die vervolgens waarheid werden. Heel wat auteurs hebben dergelijke dingen beschreven, maar dan wel op zo'n manier dat je merkt dat ze hun nieuws uit praatjes hadden gehaald. Toen Vespasianus op weg was van Assyrië naar Rome, kwam hij langs Alexandrië en verrichtte een aantal wonderen. Hij liet kreupelen lopen en deed blinden weer zien, maar wie niet doorhad dat het allemaal doorgestoken kaart was, was volgens mij blinder dan de blinden die hij zogenaamd genas. De machthebbers zelf vonden het heel vreemd dat mensen in staat bleken iemand te beminnen die hen in de miserie stortte. Ze probeerden zich dus te verschuilen achter het geloof en zich als goden voor te doen om hun slechte gewoontes te kunnen aanhouden. Zo zou Salmoneus nu in de hel moeten boeten omdat hij gelachen had met de mensen en Jupiter probeerde te imiteren. Salmoneus aapte Jupiters donder en bliksem na, maar dat kwam hem duur te staan: hij reed door het hele Griekse land met vier paarden en een fakkel, waande zich even goddelijk, met zijn hoefgedreun en kopergeklater. Maar Jupiter sloeg hem neer, de storm nam hem mee. Als iemand die alleen maar onnozel deed daar beneden in de hel al zo hard wordt aangepakt, dan vrees ik voor degene die het geloof heeft misbruikt om kwaad te doen.
Lees hier het derde deel van Vrijwillige slavernij.