Journalisten en hun stem

In het NRC-Handelsblad van 8 mei wordt melding gemaakt van een recent doctoraal proefschrift Journalists in the Netherlands door Mark Deuze (Universiteit van Amsterdam). Het krantenartikel kwam er naar aanleiding van de moord op Pim Fortuyn.

Het belangrijkste gegeven in dit artikel is het volgende: bijna 80 procent van de duizend journalisten die voor het proefschrift werden geïnterviewd, stemt op een linkse partij. Met andere woorden: er is een enorme discrepantie tussen diegenen die de facto spreekrecht hebben, en de gemiddelde burger.

Het globale kapitalisme bedient zich niet van een rechtse, maar van een linkse retoriek (in feite valt de huidige links-rechtstegenstelling in grote lijnen samen met de tegenstelling tussen de verdedigers van het nieuwe globale kapitalisme, en de protagonisten van het ouderwetse natiegebonden kapitalisme). Het globale kapitalisme streeft van nature naar een vernietiging van alle mensengemeenschappen die zich tegenover dat kapitalisme als autonome kernen kunnen gedragen. Gezinnen en nationale gemeenschappen zijn bijgevolg de uitverkoren doelwitten. De protagonisten van het globale kapitalisme hebben ook allang begrepen dat ze de traditionele rechtse leveranciers van prokapitalistische ideologieën, zoals de Kerk, niet meer nodig hebben. Hun beste dienaars blijken nu de zogenaamde 'linksen' te zijn, die in ruil natuurlijk alle fundamenteel antikapitalistische kritiek moesten inslikken, die uit de traditionele arbeidersbeweging werd geërfd. Je hoort bij de huidige 'linksen' dan ook geen commentaar meer over bezit van productiemiddelen, of over het principe van de arbeidsmarkt. Des te meer worden de 'progressieve' thema's uitgespeeld die het globaliserende kapitalisme welgevallig zijn.

Het resultaat van Marc Deuze staat ondertussen niet alleen. In de VS hebben verschillende studies een vergelijkbaar resultaat opgeleverd (voor een overzicht zie het schotschrift van Goldberg). Het meest bekend is wellicht het onderzoek van Peter Brown (die zelf journalist is). Brown vond niet alleen een zeer uitgesproken electorale voorkeur bij de journalisten, ook sociologisch wijken ze sterk af van de gemiddelde Amerikaanse burger. Journalisten blijken bijvoorbeeld minder vaak een gezin te hebben gesticht, of kinderen te hebben gekregen. Ze woonden meestal in betere wijken. Een onderzoek bij in Washington gebaseerde journalisten wees uit dat in 1992 niet minder dan 89 procent voor Clinton stemde, en slechts 7 procent op George Bush (Goldberg, p. 123).

Ik vond ook een onderzoek van Croteau, dat de claim van liberaal overwicht in de Amerikaanse journalistiek afwijst. Daarin wordt echter niet naar het stemgedrag van de journalisten gepeild, maar naar de plaats die ze naar eigen zeggen in het politieke spectrum innemen. Goldberg anticipeert in zijn boek op dit soort analyses: de journalisten zien hun eigen positie als een centrumpositie, terwijl die ten opzichte van de samenleving als geheel sterk in de richting van het liberaal globalisme is opgeschoven. Goldberg beschrijft (p. 59 van zijn boek) bijvoorbeeld een discussie met een topjournalist, die de New York Times als een centrumblad karakteriseerde (de NYT heeft de laatste decennia altijd de presidentskandidaten van de Democraten gesteund, en spreekt zich voortdurend uit ten gunste van 'affirmatieve actie', abortus enzovoort).

Op het internet vond ik ook een klein Frans onderzoek waarvan ik de waarde niet goed kan inschatten (de onderzoeksresultaten verschenen in 2001 in Marianne). Een peiling naar de stemintenties bij journalisten uit de sector 'algemene actualiteit' leerde dat (in de eerste ronde) 32% Jospin zou stemmen, terwijl Chirac (4%) niet meer stemmen haalt dan de trotskistische Laguiller (5%) of de communist Hué (5%). Voor de intenties in de tweede ronde ging 58% naar Jospin, en 7% naar Chirac. Interessant is ook dat 24% van de ondervraagde journalisten het niet als hun hoofdtaak beschouwen om te rapporteren wat in de samenleving gebeurt, maar wel om 'maatschappelijke vooruitgang tot stand te brengen' ('faire progresser la société').

De media noemen zichzelf graag de 'vierde macht' en de 'waakhond van de democratie', maar in werkelijkheid zijn ze de waakhond van de globalistische ideologie. Voor de democraten is dit gegeven van een eenzijdige prokapitalistische en proglobalistische pers een levensgroot, en in conceptueel opzicht grotendeels onopgelost probleem. Het is duidelijk dat er een of andere vorm van openbaar forum moet komen, dat integraal deel uitmaakt van de rechtsstaat. De essentie van een échte democratie is inderdaad de maatschappelijke beeldvorming, die een evenwichtig en vrij debat vooronderstelt. Met media die in handen zijn van de particratie, van mediamagnaten en van een ideologisch geüniformiseerd journalistenheir kan je nooit een effectieve democratie hebben – zoveel is wel duidelijk.

 
 
David Croteau (1998), Examining the 'liberal media' claim
Maarten Huygen, Media ver van het publiek. Na de dood van Pim Fortuyn gaat beschuldigende vinger naar politiek en pers, NRC-Handelsblad, 08.05.2002
Bernard Goldberg (2002), Bias. A CBS insider exposes how the media distort the news, Washington: Regnery Publ.
In verband met het onderzoek door Peter Brown: www.tysknews.com/Depts/4th_estate/media_gap.htm