De grondwet zoals die bedoeld was door de revolutionairen van 1830

De Belgische grondwet was zoals iedereen weet, het directe resultaat van een volksrevolutie. Die  kon bestempeld worden als een compromis tussen de conservatieve krachten (geestelijkheid en grootgrondbezitters), maar ze werd in feite afgedwongen door een andere kracht: de liberale middenklassers.
 
Het samenspel van de machten die elkaar via een driedeling in evenwicht dienden te houden, de principes van een strafrechterlijke en politieke ministriële verantwoordelijkheid voor het parlement en de medeondertekening van de wetten en Koninklijke besluiten door de ministers, waren destijds vooral bedoeld om de macht van de (absolute) vorst te begrenzen. Maar tegelijkertijd legden ze wel een mooie basis voor een liberale staat.
 
Zo werd het eertijds aangekondigd: De politieke vrijheid diende om een onbegrensde mogelijkheid te creëren om de burgers ‘zichzelf’ en de maatschappij te besturen. En dit kon enkel indien de grondrechten gevrijwaard werden. En daarvoor had je dus een parlementair systeem nodig. Centraal in dat systeem stonden discussie en overleg want via de ‘rede’ kon je de verschillende belangen met elkaar in overeenstemming brengen en alles boven een gemeenschappelijke noemer te plaatsen. Ze moesten de belangen doen convergeren. Het parlement had ook een toezichtsfunctie, om alle staatsinterventies aan controle te onderwerpen, om te verhinderen dat iemand op die manier zijn macht zou gebruiken om tegen de belangen van de burgers in te gaan.
Het tweekamerstelsel diende om via de senaat een conservatief tegengewicht te geven aan de kamer want aanvankelijk konden in de senaat alleen de allerrijksten (de landadel) zetelen. In de kamer van volksvertegenwoordigers konden de mensen uit liberale burgerij hun politieke kansen verdedigen. Dus ergens werd er niet afgeweken van de idee dat enkel het hebben van eigendom je recht gaf op het deelnemen aan de opbouw van de staat. Niet de intellectuele rijpheid werd in acht genomen. De sociale en politieke vrijheid die men als basis nam van de nieuwbakken democratie, bestond slechts voor zover dat de macht van de burgerij en de aristocratie niet werd aangetast.
 
Aan de staat gaf men een politiefunctie, maar ze diende eerder voor een bescherming en uitbreiding van de belangen van de vermogende klasse. Oké, dit is wel een rare kronkel in het gegeven. Belangrijker was wel deze: bepaalde vrijheden werden ineens ook grondrechten. Dit was het recht op vergaderen, het recht zich verenigen, het recht op een vrije pers. Vooral de persvrijheid was heel erg belangrijk, omdat de liberale burgerij wilde benutten als openlijk discussieforum, en dit als aanvulling van het parlementaire systeem. Dus al deze vrijheden werden gewaarborgd door de nieuwe Belgische grondwet van 1831. De liberale congresleden waren er op die manier in geslaagd om via de Belgische grondwet mooie perspectieven te creëren voor het laten groeien van een Belgische burgerij. Tegelijkertijd was er van meet af aan een ongeziene vrees, zowel bij de liberalen als bij de conservatieven dat ‘het volk’ ook teveel macht zou krijgen. Er werden dus van meet af aan correctiemechanismen aangebracht om de ‘macht van het volk’ te begrenzen. Het volk, dat zijn dus alle anderen!
 
De wetgevende macht (kamer en senaat) hadden dus een evenwichtig gecreëerd systeem op poten gezet. Een compromis dat resulteerde in een fusioneren tussen de aristocratie, de landeigenaars en de burgerij. Tegelijkertijd werden de echte democratische machten van meet af aan op afstand gehouden van de werkelijke politieke macht. Men had dit gelukkig ook snel begrepen. Wrange reacties van de onmondig gehouden politieke verzetsstrijders van 1830 bleven dan ook niet lang uit in deze schijndemocratie. Zij hadden al zo lang getracht naar een echte directe democratie, en hadden ze er zelfs voor gevochten, maar ze kregen in de plaats daarvan slechts een mooi gebalanceerd kunstwerk cadeau om de macht bij de machtigen te houden.
 
Ook de Kerk had niets te vrezen en kon zich wel vinden in deze constructie. Hun macht bleef immers gevrijwaard. Het enige wat zij nog wel diende te doen was de ‘vrijheid van mening’ nog goed te keuren, want dit was een logisch uitvloeisel van het liberale zelfbeschikkingsrecht van de burger. En die inbreng deden ze. De draagwijdte van dit nieuwe democratische principe was wel niet te onderschatten want tot dan toe bepaalden zij op basis van een katholieke leer het recht, de moraal en het openbare gezag. Ondertussen ging de Kerk wel weer dapper aan de slag met de herovering van de politieke structuren en de heropbouw van de kerkelijke instellingen.
 
Tussen 1831 en 1839 werd veel energie gestoken in het verdedigen van deze nieuwe staatsconstructie (die tot op heden nog steeds bestaat), tegen interne en ook externe krachten die haar wilden doen wankelen wegens nog niet stabiel. (samenvatting v. pag. 9-15 uit de politieke geschiedenis van België sinds 1830, Els Witte en Jan Craeybeckx, Standaard Wetenschappelijke uitgeverij, 1985)